In dit geval
Om het papierformaat of aantal afdruksets op te geven
Klik op het tabblad [Basis] in het dialoogvenster Eigenschappen van het printerstuurprogramma. Zie "Hoofdstuk 2 AFDRUKKEN
VANUIT WINDOWS" in de Printhandleiding voor meer informatie.
Om dubbelzijdig afdrukken of N-up afdrukken op te geven
Klik op het tabblad [Finishing] in het dialoogvenster Eigenschappen van het printerstuurprogramma. Zie "Hoofdstuk 2
AFDRUKKEN VANUIT WINDOWS" in de Printhandleiding voor meer informatie.
Om Uitvoer of Afdrukken van voorblad op te geven
Klik op het tabblad [Papierverwerking] in het dialoogvenster Eigenschappen van het printerstuurprogramma. Zie
"Hoofdstuk 2 AFDRUKKEN VANUIT WINDOWS" in de Printhandleiding voor meer informatie.
Om de afdrukkwaliteit aan te passen
Klik op het tabblad [Afdrukkwaliteit] in het dialoogvenster Eigenschappen van het printerstuurprogramma. Zie "Hoofdstuk 2
AFDRUKKEN VANUIT WINDOWS" in de Printhandleiding voor meer informatie.
Om af te drukken met tekenreeksen of grafische voorstellingen op de achtergrond van het
papier
Klik op het tabblad [Effect] in het dialoogvenster Eigenschappen van het printerstuurprogramma. Zie "Hoofdstuk 2
AFDRUKKEN VANUIT WINDOWS" in de Printhandleiding voor meer informatie.
Om in te stellen dat er geen lege pagina's afgedrukt worden
Klik op het tabblad [Overige] in het dialoogvenster Eigenschappen van het printerstuurprogramma. Zie "Hoofdstuk 2
AFDRUKKEN VANUIT WINDOWS" in de Printhandleiding voor meer informatie.
Basishandelingen voor afdrukken
1
2
3
4
5
43