10
ALARMERINGEN EN MELDINGEN [ALARMS AND EVENTS]
Er kunnen zich situaties voordoen die extra actie vragen van de koudwatermachine, of die moeten worden genoteerd als
referentie voor gebruik in de toekomst. Een omstandigheid die stopzetting en/of blokkering vereist is een alarm. Alarmen
kunnen een normale stop veroorzaken (met leegpompen) of een snelle stop. De meeste alarmen vereisen een handmatige
reset, maar in sommige gevallen gebeurt de reset automatisch wanneer de alarmsituatie wordt gecorrigeerd. Andere
omstandigheden kunnen een melding in werking stellen. De koudwatermachine kan hierop wel of niet reageren met een
specifieke actie. Alle alarmen en gebeurtenissen worden vastgelegd in een logboek. In de volgende paragrafen wordt
verder aangegeven hoe elk alarm gewist kan worden tussen de lokale HMI, netwerk (door een van de hoge niveau Modbus-
interfaces, Bacnet of Lon) en of het specifiek alarm automatisch wordt gewist. De volgende symbolen worden gebruikt:
10.1 Alarm-registratie in logboek [Alarm Logging]
Wanneer er zich een alarm voordoet, wordt het type alarm en de datum en tijd opgeslagen in de geactiveerde alarmbuffer
die overeenkomt met dat alarm (op de [Alarm Active] schermen) en ook in de alarm -geschiedenis (op de [Alarm Log]
schermen). De buffers van actieve alarmen bevatten een registratie van alle huidige alarmen.
Een apart logboek alarmen memoriseert de laatste 25 alarmen. Wanneer er zich een alarm voordoet, wordt dit bewaard
in de eerste sleuf in de alarm-log en worden alle anderen naar beneden verplaatst, waardoor de onderste in de lijst
verdwijnt. In het logboek alarmen worden de datum en tijd van optreden van het alarm opgeslagen.
Op de pagina Snapshot worden alle alarmen ook opgeslagen samen met een lijst van de bedrijfsparameters op het
moment van optreden van het alarm. Deze parameters omvatten de status van de unit, LWT en EWT voor alle alarmen.
Wanneer het een circuit-alarm betreft, dan worden ook de toestand van het circuit, de koelmiddeldrukwaarden en -
temperaturen, de EXV-positie, de compressor-inhoud, het aantal ventilatoren dat in bedrijf is en de draaitijd van de
compressor bewaard.
10.2 Alarmsignalen [Signaling Alarms]
De volgende acties geven aan dat er een alarm heeft plaatsgevonden:
1.
De unit of een circuit voert een snelle stopzetting of een stopzetting met leegpompen uit.
2.
Een pictogram van een bel wordt in de rechter bovenhoek van alle schermen van de regelmodule weergegeven,
inclusief de schermen van de optionele externe gebruikersinterface.
3.
Een optioneel bijgeleverd alarm-apparaat met veldbedrading wordt geactiveerd.
10.3 Alarmen wissen
Actieve alarmen kunnen worden gewist door middel van het toetsenblok/display of een BAS -netwerk. De alarmen worden
automatisch gewist met de uit- en inschakeling van de regeleenheid. De alarmen worden alleen gewist wanneer de
omstandigheden die het alarm hebben veroorzaakt niet langer bestaan. Alle alarmen en groepen van alarmen kunnen met
het toetsenblok of via het netwerk gewist worden.
Volg, in geval van het toetsenblok, de links Alarm naar het scherm Alarmen, waarop de actieve alarmen en het logboek
alarmen wordt weergegeven. Selecteer Actief alarm en druk op het navigatiewieltje voor de weergave van de Lijst alarmen
(lijst van de momenteel actieve alarmen). De alarmen worden gerangschikt in volgorde van optreden, met het meest
recente alarm bovenaan. De tweede regel op het scherm toont Alm Cnt (het aantal momenteel actieve alarmen) en de
status van de functie voor wissen van het alarm. OFF betekent dat de functie Wissen niet actief is, en dat het alarm niet
gewist is. Druk op het navigatiewieltje om over te gaan naar de modus bewerking. De parameter [Alm Clr] (wissen alarm)
wordt met de weergave van OFF gemarkeerd. Draai, om alle alarmen te wissen, het navigati ewieltje om ON te selecteren
en bevestig door op het wieltje te drukken.
Voor het wissen van alarmen is geen actief wachtwoord nodig.
Als het probleem of de problemen die het alarm hebben veroorzaakt zijn verholpen, worden de alarmen gewist van de lijst
van actieve alarmen en in het logboek alarmen geregistreerd. Als de problemen niet worden verholpen, zal de status ON
onmiddellijk terugkeren naar OFF en blijft de alarmtoestand van de unit actief.
10.3.1
Alarmsignaal op afstand [Remote Alarm Signal]
De unit is zo geconfigureerd dat veldbedrading van alarm-apparaten wordt toegestaan. Verwijs naar de documentatie die
bij de unit wordt geleverd voor informatie met betrekking tot het veldbedradingsdiagram.
39/83
Toegestaan
Niet toegestaan
Niet voorzien
Gebruiksaanwijzing
D–EOMWC00A07-16_02NL