Stap 3 Kadreer het beeld
1
Houd de camera met beide handen stevig vast.
Let op dat uw vingers en andere voorwerpen zich niet
voor het objectief, de flitser, de AF-hulpverlichting en de
microfoon bevinden.
Als u opnamen in de portretstand ("staand") maakt, draait
u de camera op zo'n manier dat de ingebouwde flitser
zich boven het objectief bevindt.
2
Kadreer het beeld.
Wanneer de camera de optimale
onderwerpstand automatisch selecteert, wijzigt
het pictogram voor de opnamestand (A30).
Als de camera een gezicht herkent, wordt dat
gezicht in een kader met een dubbele gele
rand (scherpstelveld) geplaatst. Zie
"Gezichtsherkenning" (A58) voor meer
informatie.
Als u opnames maakt van onderwerpen die geen mensen zijn of als er geen gezicht wordt
herkend, wordt er geen scherpstelveld weergegeven. Kadreer de foto zo, dat het gewenste
onderwerp zich in of nabij het centrum van het beeld bevindt.
B
Opmerkingen over G (Eenvoudige autostand)
De gewenste onderwerpstand kan in bepaalde situaties niet worden geselecteerd. In dit geval dient u een
andere opnamestand te selecteren.
Wanneer de digitale zoom geactiveerd is, is G geselecteerd als het onderwerp.
22
[ 930]
[ 930]
[ 930]
Pictogram Opnamestand