Draai de schaalplaat (2) op de nozzlenaald (25)
in de gewenste positie.
Plaats het drukstuk (8) op de nozzlenaald (25).
Schroef de stopbusschroeven (28) handvast
aan.
Draai de nozzlenaald een halve slag uit.
Het draaimoment voor de stopbusschroeven
verschilt per apparaat:
Bij apparaten DN 15 tot DN 32 is een
draaimoment van 7 Nm vereist.
Bij apparaten DN 40 en DN 50 is een
draaimoment van 11 Nm vereist.
Draai de stopbusschroeven vast met het
genoemde draaimoment.
Draai de nozzlenaald met een draaimoment van
7 Nm in de sluitstand.
Plaats de regelhendel (1) op de nozzlenaald.
Lijn de schaal (9) zo uit op de schaalplaat (2),
dat markering "0" in het midden van de
schaalplaat staat.
Schroef de zeskantmoer (30) op de nozzlenaald
en houd deze met de regelhendel tegen.
Draai de zeskantmoer vast met een
draaimoment van 20 Nm.
Plaats de afdichtring (7).
Schroef de sluitschroef (6) of de
monsternameklep met een draaimoment
130 Nm erin.
Monteer de stelaandrijving zoals vanaf
pagina 36 is beschreven.
35