Oplaadvereisten
Over het algemeen is langzaam opladen van het
voertuig raadzaam. Regelmatig snel opladen dient
te worden voorkomen.
Controleer voor het opladen of de aansluitingen en
stekkers in goede staat verkeren.
Het is raadzaam om de laadstekker in de
laadaansluiting van het voertuig te steken voordat
de laadapparatuur wordt ingeschakeld.
Tijdens het opladen mag omringend personeel geen
contact maken met operators, het voertuig en de
energievoorzieningsapparatuur.
Schakel na het opladen eerst de voeding van de
laadapparatuur uit, haal dan de laadstekker uit de
laadaansluiting van de carrosserie en sluit de klep van
de laadaansluiting en van het laadaansluitingpaneel
op de carrosserie.
Wanneer het laadpunt defect is, breng dan de
onderhoudsdienst van het laadpunt hiervan op de
hoogte.
Er kan worden opgeladen bij regenachtig weer, maar
in dat geval moeten maatregelen worden genomen
om de laadstekker en de laadaansluiting tegen de
regen te beschermen tijdens het aansluiten en
loskoppelen.
Starten en rijden
Bij extreem weer zoals storm moet het opladen
worden gestopt.
Tijdens het opladen mag de sleutel niet in het
contact worden gestoken om te starten. Het is
streng verboden op te laden wanneer zich iemand in
het voertuig bevindt.
Laad niet tegelijkertijd snel en langzaam op.
Vereisten voor de oplaadapparatuur
Vereisten voor de acculader
•
Isolatieweerstand ≥ 10MΩ.
•
De laagspanning gelijkstroomvoeding van de batterijlader ligt
tussen 15 A en 20 A.
•
Omdat de laagspanningsplatform van het voertuig een
spanning van 12 V heeft, wordt voor het opladen een laadpunt
met een uitgangsspanning van 12 V gebruikt, om schade aan
de laagspanningsapparatuur van het voertuig te voorkomen.
•
De hoogspanningsoutput van de lader is hoger dan 410 V.
Speciale vereisten
•
De laadapparatuur moet aan norm IEC 62196 voldoen.
2
41