Inhoudsopgave
Advertenties
Bij het voorgloeien gaat het controlelampje branden. Zodra het voorgloeien gereed is gaat het lampje uit en kan
er gestart worden.
Na het starten moeten de controlelampjes voor de oliedruk en accuspanning uitgaan. Pas als dit lampje uit is mag
het toerental van de motor opgevoerd worden. Wanneer de motor te heet of de motoroliedruk te laag wordt, zal
de claxon klinken. Wanneer de claxon blijft klinken moet de motor onmiddellijk gestopt worden.
Het lampje van stuurkring 2 zal blijven branden zolang het voertuig stilstaat. Het zal uitgaan op het moment, dat
het voertuig begint te rijden.
Om weg te kunnen rijden dient de luchtdruk in het systeem minimaal 5,5 bar te zijn. Onder deze druk kan de
koppeling niet ingedrukt worden en zal de parkeerrem niet lossen, indien deze bediend wordt.
Na een koude start moet in een lage versnelling en met een gering toerental gereden worden, totdat de
temperatuur van de koelvloeistof 50
Tijdens de inrijperiode (1500 km of 30 draaiuren) is het beter de motor niet te zwaar te belasten. Schakel daarom
tijdig terug. Een relatief hoog toerental is namelijk minder schadelijk dan overbelasting bij een laag toerental.
2.5.2.
Motor afzetten
De motor kan afgezet worden door de sleutel naar de 0-stand (linksom) te draaien.
Wanneer de motor gedurende langere tijd gebruikt is, wordt geadviseerd de motor nog enkele minuten stationair
te laten draaien alvorens deze wordt afgezet. Dit om oververhitting van de koelvloeistof en de turbo tegen te
gaan.
2.6. Rijden over de weg
De versnellingsbak heeft 8 gesynchroniseerde versnellingen; deze wordt
verdeeld in een langzaam bereik (1-4) en een snel bereik (5-8). Voor het
schakelen tussen de twee bereiken, moet de pook in de neutrale stand
naar rechts door een lichte weerstand gedrukt worden.
Vervolgens kunnen de versnellingen voor het snelle bereik geschakeld
worden. Om weer terug te gaan naar het langzame bereik, moet de pook
in de neutrale stand weer naar links gedrukt worden.
Zie het schakelschema in de figuur hiernaast.
Elke versnelling kan in een tussenversnelling geschakeld worden; het
zogenaamde splitten. Doorschakelen van een lage naar een hoge
splitterstand, of terug, wordt gedaan door de splitterschakelaar om te
zetten en de koppeling in te drukken en weer op te laten komen.
Let op!
Bij terugschakelen van het snelle naar het langzame bereik moet de snelheid van het voertuig
minder dan 30 km/u zijn!
De achteruitversnelling is niet gesynchroniseerd, en mag alleen worden ingeschakeld als het voertuig stil staat en
de motor met stationair toerental draait. Ook de achteruitversnelling kan van de hoge of lage splitterstand gebruik
maken.
2.7. Remmen
De truck is voorzien van vier remsystemen:
•
bedrijfsrem
•
parkeerrem
•
motorrem/motorstop
•
retarder (optie)
AT3EURO4.SK377_NL_H02_v001
o
C bedraagt.
HANDLEIDING SPIERINGS TRUCK SK377-AT3
Figuur 2-19
2-17
Advertenties
Inhoudsopgave
