Figuur 13. In- en uitschroeven van de helix
Als u zich heeft verzekerd van een goede bevestiging, kunt u de proximale duimschroef op het fixatiehulpstuk losdraaien en de
stylet onder fluoroscopische observatie voorzichtig terugtrekken. De elektrodetip dient op de plaats te blijven . Wees voorzichtig
bij het terugtrekken van de stylet, en zorg ervoor dat de elektrode niet losraakt.
Het terugtrekken van een J-vormige stylet kan lastiger zijn dan het terugtrekken van een rechte stylet. Een goede manier om een
J-vormige stylet terug te trekken is om de proximale duimschroef los te draaien en de stylet met de hand vast te houden. Breng
vervolgens de elektrode voorzichtig in het atrium terwijl u tegelijkertijd, maar langzamer, de stylet invoert. Breng een ongeveer
twee keer zo groot deel van de elektrode in dan van de stylet. Op deze manier zal de J-vorm wijder worden waardoor de stylet
gemakkelijker kan worden verwijderd.
Intra-operatieve metingen
De stimulatiedrempel en het intracardiale signaal dienen tijdens de implantatie gemeten te worden met behulp van een
stimulatiesysteem-analyzer (PSA, Pacing System Analyzer). Een lage drempelwaarde en hoge intracardiale signalen wijzen op
een bevredigende plaatsing van de elektrode.
WAARSCHUWING
Een stimulatie-elektrode die in het hart is geplaatst, zorgt voor een rechtstreeks stroompad met lage impedantie naar
het myocardium. Gebruik voor elektrische metingen alleen testapparatuur op batterijvoeding.
Aansluiting op stimulatiesysteem-analyzer
Verzeker u ervan dat de percutane elektrode-introducer en stylet uit de elektrode zijn verwijderd en dat de elektrode op een
geschikte locatie is bevestigd.
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van de PSA.
LET OP
Breng de krokodillenklemmen voorzichtig aan op de connectorpin van de elektrode om te voorkomen dat de isolatie
tussen de terminals beschadigd raakt.
Gebruik geen krokodillenklem als indifferente elektrode door deze direct op het weefsel aan te sluiten. Dit kan
namelijk weefseltrauma en onnauwkeurige spanningsdrempels en impedantiemetingen tot gevolg hebben.
Aanbevolen waarden
Tabel 3. Aanbevolen waarden bij implantatie, zoals gemeten met een PSA
Meting
Max. stimulatiedrempel-waarde
Min. intracardiale amplitude
Elektrode-impedantie
Indien de eerste meetresultaten afwijken van de hierboven weergegeven waarden, dan kunt u het beste even wachten en
vervolgens de metingen opnieuw uitvoeren. Indien de waarden niet op een aanvaardbaar niveau stabiliseren, kan het nodig zijn
de positie van de elektrodetip te wijzigen.
De elektrode vastzetten
Met behulp van een fixatiehuls kan de elektrode aan de ader of onderliggende fascia worden gehecht. De fixatiehuls zorgt er dan
ook voor dat er geen schade optreedt aan de isolatie van de geleider.
Als de plaatsing en metingen zijn voltooid, hecht u de elektrode met behulp van de fixatiehuls om ervoor te zorgen dat de
elektrode niet in de ader wegglijdt of draait.
1.
2.
3.
4.
Ventrikel
0,5 V (1 mA)
5 mV
500–2000 ¬
10
Helix volledig uitgeschroefd
Helix volledig ingeschroefd
Markeringsring
Elektrisch actieve helix
Atrium
1,0 V (2 mA)
2 mV
500–2000 ¬