Testen van HVLP-werking
HVLP-geschiktheidstest
E 2009 Nordson Corporation
Om een optimale HVLP-werking te behouden moet zowel de druk van de
verstuivingslucht als van de patroonlucht 0,69 bar (10 psi) of minder zijn. Bij
elke HVLP-luchtkap wordt een bijbehorende HVLP-aanpassingsset
meegeleverd, bestaande uit een gewijzigde luchtkap, luchtslang en
drukmeters. Deze sets moeten elk apart per type luchtkap besteld worden.
Zie hoofdstuk 8 Onderdelen voor de onderdeelnummers van de set.
OPMERKING: De grenswaarde 0,69 bar (10 psi) is alleen bedoeld ter
referentie. Veel coatingmateriaal laat zich bij een lagere druk ook
gemakkelijk verstuiven. Bij lagere drukken ontstaat een zachter spuitpatroon
dat met een beter overdrachtsrendement wordt verspoten, zolang het
coatingmateriaal tenminste voldoende verneveld wordt.
Na het aanpassen van een luchtdrukwaarde moet een
HVLP-geschiktheidstest worden uitgevoerd.
PAS OP: Zet het vloeistoftoevoersysteem uit en laat de vloeistofdruk af
voordat u een geschiktheidstest uitvoert. Het negeren van deze
waarschuwing kan persoonlijk letsel tot gevolg hebben.
OPMERKING: Gebruik deze procedure om de werking van de luchtkap aan
te passen en zo het beste overdrachtsrendement te verkrijgen. De
grenswaarden voor druk mogen worden overstegen. Hoe lager de luchtdruk,
hoe zachter de verneveling.
Zie afbeelding 4‐1.
1. Zet de elektrostatische voedingsmodule uit en aard het pistool.
2. Zet het vloeistoftoevoersysteem uit en laat de vloeistofdruk af.
3. Verwijder de productieluchtkap en de bevestigingsring en vervang deze
door de luchtkap (4) en de bevestigingsring (1) uit de aanpassingsset.
4. Trigger het spuitpistool zodat de luchtklep helemaal opent.
5. Bekijk de luchtdrukmeters (2, 3). Zowel de druk van de verstuivingslucht
als van de patroonlucht moet 0,69 bar (10 psi) of minder zijn.
6. Als de verstuivingsluchtdruk hoger is dan 0,69 bar (10 psi), verlaag dan
de afgeregelde luchttoevoerdruk en controleer de kwaliteit van de
verstuiving.
7. Als de patroonluchtdruk hoger is dan 0,69 bar (10 psi), verlaag dan de
afgeregelde luchtdruk en controleer de kwaliteit van het spuitpatroon.
8. Breng de productieluchtkap weer aan en controleer de verneveling van
de vloeistof.
OPMERKING: U kunt de kwaliteit van de verstuiving controleren terwijl de
luchtkap uit de aanpassingsset is geïnstalleerd. Zorg wel dat de slang naar
de meter niet afgekneld/verwrongen raakt of het spuitpatroon verstoort.
9. Als de kwaliteit van de verstuiving niet acceptabel is, installeer dan de
eerstvolgende grotere luchtkapmaat of verhoog de luchtdruk boven het
optimale niveau.
4‐5
Gebruik
P/N 7179426A