4‐2
Gebruik
Het systeem starten
De spuitwerking afstellen
Afstellingen voor vloeistofdruk en doorstroomwaarde
P/N 7179426A
OPMERKING: Bij de eerste ingebruikneming van een nieuw spuitsysteem
moeten het vloeistoftoevoersysteem, de slang en het spuitpistool worden
gespoeld met een reinigingsmiddel dat geschikt is voor het coatingmateriaal,
om zo verontreinigingen uit het systeem te verwijderen. Verwijder de
luchtkap van het pistool voordat u het spuitpistool doorspoelt met
reinigingsmiddel.
1. Zet de cabineafzuigventilatoren aan.
2. Zet de persluchttoevoer naar het Iso‐Flo-systeem aan.
3. Start de vloeistoftoevoerpomp en breng de vloeistof in het systeem op
druk. Verhoog de druk niet boven 6,9 bar (100 psi).
4. Zet de vloeistofverwarmer(s) aan, indien gebruikt. Verwarm niet tot
boven 82 _C (180 _F).
5. Controleer het vloeistoftoevoersysteem en het Iso‐Flo-systeem op
lekkage. Gebruik het systeem niet als er lekkage is.
6. Pas de vloeistofdruk en de verstuivingsluchtdruk aan tot de verstuiving
optimaal is en het spuitpatroon de gewenste breedte heeft. Raadpleeg
Afstellen van spuitpatroon en verstuiving op pagina 4‐3. Verhoog de
druk niet boven 6,9 bar (100 psi).
7. Zet de elektrostatische voedingsmodule aan.
8. Controleer of het spuitpistool in de spuitcabine is gericht. Trigger het
spuitpistool en controleer of de rode kV-indicator op het frontpaneel van
de elektrostatische voedingsmodule oplicht en zo aangeeft dat kV aan is.
Als kV uit is, controleer dan of de elektrostatische voedingsmodule wel is
aangezet. Als de indicator voor kV-spanning knippert of uit is, ontvangt
de drukschakelaar mogelijk te weinig luchtdruk om geactiveerd te blijven.
Verhoog dan de persluchtdruk naar de schakelaar.
9. Pas de vloeistofdruk aan tot de verstuiving en het spuitpatroon naar wens
zijn. Raadpleeg Afstellen van spuitpatroon en verstuiving op pagina
4‐3.
Zet de verstuivingslucht en patroonlucht uit en controleer de
vloeistofdoorstroomwaarde.
Voor een optimale verstuiving moet de vloeistofdruk zodanig worden
gekozen dat de onverstoven vloeistofstraal op een afstand van 25,4-35,6 cm
(10-14 in.) vanaf de vloeistofkop uiteenvalt. Als bij de gewenste
doorstroomwaarde de vloeistofstroom niet uiteenvalt zoals aangegeven,
monteer dan een grotere vloeistofkop en pas de vloeistofdruk aan totdat de
afstand van 25,4 - 35,6 cm (10-14 in.) wel wordt gehaald.
OPMERKING: Gebruik een externe vloeistofdrukregelaar voor afregeling
van de doorstroomwaarde en de druk. Stel na installatie hiervan de
vloeistofversteller zo in dat bij triggeren van het pistool de vloeistof volledig
doorstroomt.
Als er grote aanpassingen in doorstroomwaarde nodig zijn, stel dan de
vloeistoftoevoerdruk bij of gebruik de eerstvolgende kleinere of grotere
vloeistofkop.
E 2009 Nordson Corporation