10.5
De werking controle-
ren
10.6
Controleren op juist
functioneren
76
☞
Als de prestatiecontrole mislukt, controleert u of de kabelset van de
signaalgenerator en de klemmen goed aangesloten zijn.
☞
Als de prestatiecontrole mislukt, wordt deze automatisch herhaald
door de signaalgenerator. Als dit herhaaldelijk mislukt, wijst dit op
een defecte unit. Retourneer de signaalgenerator om deze te laten
nakijken.
☞
De firmware van de signaalgenerator kan met behulp van DX Office
Shield worden bijgewerkt naar de nieuwste norm. Het is belangrijk
dat DX Office Shield is geïnstalleerd op een pc met toegang tot inter-
net.
Zie https://leica-geosystems.com voor aanvullende informatie.
Functionele controle van de traceerstaaf
Het doel van onderstaande procedure is om de prestaties van de traceerstaaf
te verifiëren.
☞
Voor deze procedure zijn de volgende systeemonderdelen vereist:
Een signaalgenerator voor het genereren van het meetsignaal in
•
de sonde- en lijnmodustesten.
De kabelset voor de signaalgenerator.
•
1.
Steek de kabels van de signaalgenerator in het aansluitpunt.
2.
Sluit de rode kabel aan op het positieve (+) aansluitpunt op de tra-
ceerstaaf en sluit de zwarte kabel aan op het negatieve (-) aansluit-
punt.
3.
Schakel de signaalgenerator in.
4.
Gebruik de toets voor het uitgangsvermogen op de signaalgenerator
om het vermogen zo laag mogelijk in te stellen.
De signaalgenerator moet een constant geluidssignaal afgeven.
5.
Haal de zwarte kabel uit het negatieve (-) aansluitpunt.
De signaalgenerator moet een onderbroken geluidssignaal afgeven.
☞
Als een of meer van deze tests geen of een significant verschillende
uitvoer oplevert, moet de traceerstaaf worden geretourneerd om te
worden nagekeken.
Functionele controle van de sonde
Voordat u een test uitvoert, is het belangrijk om de status van de unit, de bat-
terijen en de basisfunctionaliteit te controleren. Volg hiervoor de volgende pro-
cedure:
1.
Inspecteer de algemene toestand van de sonde.
•
De behuizing behoort vrij te zijn van significante schade.
De borgring en de schroefdraad moeten intact zijn.
•
2.
Als de algemene conditie van de sonde eenmaal is vastgesteld,
voert u de LED-test uit.
Schakel de sonde in. Het LED-lampje moet gaan branden.
3.
Voer een batterijcontrole uit.
Als het LED-lampje zwakjes oplicht of als de sonde geen signaal
afgeeft, is de spanning van de batterijen waarschijnlijk laag. Vervang
zo nodig de batterijen.
Functionele controles