De traceerstaaf in de
sondemodus gebrui-
ken
Toepassingen
8.
Doorzoek het gebied totdat er een sig-
naal wordt gedetecteerd.
Bepaal nauwkeurig de plaats van de lei-
ding.
☞
Gebruik de numerieke piekindi-
cator om de exacte positie van
de staaf te bepalen. De positie
wordt meestal aangegeven
door de hoogste waarde.
☞
Oefen de procedure met de sonde bovengronds.
☞
Markeer de grond elke 3 tot 4 meter voor referentie en gemak.
1.
Steek de staaf in de buis, kabelgoot of
leiding totdat de gewenste lengte zich op
haar plaats bevindt.
2.
Steek de kabels van de signaalgenerator
in het aansluitpunt.
3.
Sluit de rode kabel aan op het positieve
(+) aansluitpunt op de traceerstaaf. Sluit
de zwarte kabel aan op het negatieve (-)
aansluitpunt.
4.
Schakel de signaalgenerator in.
☞
Controleer of de verbindings-
modus-LED brandt en de bat-
terijspanning van de signaalge-
nerator voldoende is.
5.
Selecteer de vereiste frequentie en het
benodigde uitgangsvermogen.
Om aan te geven dat het traceersignaal
sterk genoeg is, brandt de uitgangsver-
mogen-LED permanent en klinkt het
audiosignaal ononderbroken.
14538_001
14356_001
14341_001
14359_001
13279_001
13280_001
51