Een leiding traceren
met behulp van een
sonde
56
eigen, unieke manier worden getraceerd. De sonde zendt een signaalpiek uit
vanuit het sondelichaam en een secundair signaal aan de voor- en achterzijde.
45
450
100
13329_001
De leidingzoeker is uitgerust met een numerieke piekindicator die
☞
wordt gebruikt om de piekwaarde te identificeren. Zie "3.3.2 Het
zoekscherm".
☞
Oefen de procedure met de sonde bovengronds.
☞
Markeer de grond elke 3 tot 4 meter voor referentie en gemak.
1.
Stel de leidingzoeker en de sonde in op
dezelfde frequentie en controleer hun
werking.
☞
2.
Nadat het juist functioneren
van de sonde is gecontroleerd,
verbindt u de sonde met trek-
veren of een ander middel om
haar te geleiden.
Steek de sonde in de buis, pijp, kabel-
goot of afvoerbuis.
3.
Loop over de lijn die de vermoedelijke lig-
ging van de leiding aangeeft en let daar-
bij op het display. De signaalsterkte-indi-
cator neem toe en weer af als het secun-
daire signaal aan de achterzijde van de
sonde wordt gepasseerd, daarna komt de
piek boven de sonde en vervolgens het
secundaire signaal aan de voorzijde. De
numerieke piekindicator toont de hoog-
ste waarde bij het detecteren van het
pieksignaal.
500
100
450
45
13208_001
14441_001
14442_001
Toepassingen