6.3
Schermen dieptecode
6.4
Stroommeting om lei-
dingen te identifice-
ren
60
5.
De diepte wordt berekend als de afstand
tot de sonde binnen in de buis of kabel-
goot! Houd bij de diameter van een buis
of kabelgoot een onzekerheidsmarge
aan.
Let op het verschil tussen a en b!
a)
Werkelijke diepte van de leiding.
b)
Getoonde diepte: Diepte van de
sonde.
Informatie dieptecode
☞
Als het niet mogelijk is om een diepte te meten, wordt een scherm
voor de dieptecode getoond. Zie "3.3.3 De diepte-indicatieschermen":
"Diepte buiten bereik" en "Signaal buiten bereik".
Stroommeting leiding
Optie specifiek voor het model.
☞
De stroomsterkte wordt gemeten in mA (milliampère) en wordt samen
☞
met de diepte van de leiding getoond. Zie "6.1 Diepte leiding".
Een leiding identificeren
De signaalgenerator wordt gebruikt voor het aanbrengen van een signaal
(stroom) op de leiding die moet worden getraceerd. Het signaal kan ook wor-
den opgepikt door andere leidingen, waardoor ze moeilijk te onderscheiden
zijn bij gebruik van conventionele traceertechnieken.
Een stroommeting helpt om de leiding waarop de signaalgenerator is aangeslo-
ten te identificeren door de hoogst gemeten stroomsterkte (mA) weer te
geven. Anders dan bij uitlezing van de numerieke piek wordt de stroommeting
niet beïnvloed door wisselende diepten.
18 mA
... m
... mA
13263_001
Situering en toestand van de leiding bepalen
Het door de signaalgenerator opgelegde signaal (stroomsterkte) neemt gelijk-
matig af naarmate het langs de leiding beweegt. Dit kan helpen om de situ-
ering en toestand van de leiding te bepalen.
Een plotselinge teruggang in de stroomsterkte kan op een defect aan de lei-
ding, schade aan de isolatie of een loszittende aansluiting wijzen.
De diepte en stroomsterkte van een leiding schatten
74 mA
36 mA
... m
... m
... mA
... mA
a
b
14469_001