4.2.5 Aansluiting met externe luchtinlaat
Het apparaat moet via externe luchtinlaat over de lucht kunnen beschikken, nodig om een normale
werking te garanderen. De luchtinlaten moeten aan de volgende eisen voldoen:
a) ze moeten een vrije totale doorsnede hebben van minstens 80 cm².
b) ze moeten afgeschermd worden door een rooster, metaalgaas of een gepaste bescherming, op
voorwaarde dat de minimum doorsnede waarover punt a) er niet kleiner door wordt en ze moeten
geplaatst worden zodat verstopping vermeden wordt.
Indien de verbrandingslucht via een buis rechtstreeks van buiten komt, is het noodzakelijk buiten een
bocht naar onder toe of een bescherming tegen wind te monteren. Roosters en dergelijke moeten
vermeden worden (Extraflame adviseert steeds een luchtinlaat uit te voeren die rechtstreeks met het
lokaal waar de ketel geïnstalleerd is in communicatie staat, ook al wordt de lucht via een buis van buiten
opgenomen. De luchtaanvoer kan ook vanuit een aangrenzend lokaal komen, op voorwaarde dat deze
luchtstroom doorheen blijvende openingen passeert die met de buitenomgeving communiceren.
Het aangrenzende lokaal mag geen drukverlaging ondergaan t.o.v. de buitenomgeving. De aanwezigheid
van een ander apparaat dat lucht verbruikt of een zuigkap zou in dit lokaal een tegenovergestelde trek
kunnen veroorzaken.
De blijvende openingen in het aangrenzende lokaal moeten conform zijn met de hierboven beschreven
vereisten.
Het aangrenzende lokaal mag niet gebruikt worden als garage, opslagruimte voor brandstof, noch mogen
activiteiten plaatsvinden die gepaard gaan met brandrisico's.
4.2.6 Isolatie, afwerking, ommanteling en veiligheidsadvies
De ommanteling moet t.o.v. het verwarmende blok uit een zelfdragende constructie bestaan en mag er
dus niet mee in contact zijn, onafhankelijk van het gebruikte materiaal.
De balken en afwerkingen in hout of in brandbaar materiaal moeten buiten de stralingszone van de
vuurpot geplaatst worden of op een gepaste wijze geïsoleerd worden.
Indien in de ruimte, boven het verwarmingstoestel, afdekkingen in brandbaar of warmtegevoelig materiaal
aanwezig zijn, moet een beschermend diafragma tussen beiden geplaatst worden, in isolerend niet
brandbaar materiaal.
Elementen in brandbaar of ontvlambaar materiaal, zoals houten meubels, gordijnen enz. die rechtstreeks
aan de stralingszone blootgesteld zijn, moeten op een veiligheidsafstand geplaatst worden.
De installatie moet een gemakkelijke toegang tot het toestel garanderen om het apparaat, de
rookgasafvoerbuizen en het rookkanaal te kunnen schoonmaken.
4.2.7 Nationale, regionale, provinciale en gemeentelijke reglementering
Alle van kracht zijnde nationale, regionale, provinciale en gemeentelijke wetten en normen in het land van
gebruik moeten in acht genomen worden.
SCHOORSTEENPOTTEN, AFSTANDEN EN POSITIE
Helling van
Afstand tussen nok
het dak
en schoorsteen
β
15°
< 1,85
> 1,85
30°
< 1,50
> 1,50
45°
< 1,30
> 1,30
60°
< 1,20
> 1,20
Min. hoogte van de
schoorsteen (vanaf
A (m)
0,50 m boven de nok
1,00 m van het dak
0,50 m boven de nok
1,30 m van het dak
0,50 m boven de nok
2,00 m van het dak
0,50 m boven de nok
2,60 m van het dak
Pagina 16
uitgang)
H (m)