6
EINDTEST EN INBEDRIJFSTELLING
6
EINDTEST EN INBEDRIJFSTELLING
Dit zijn de belangrijkste fasen bij de realisatie van de automatisering om
de maximale veiligheid van het systeem te garanderen. De eindtest kan
ook worden gebruikt om de inrichtingen van de automatisering periodiek
te controleren.
m
De testfasen en de inbedrijfstelling van de automatise-
ring moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd en
ervaren personeel, dat de benodigde tests moet ver-
richten om de veiligheidsmaatregelen te controleren
en dat tevens moet controleren of de wetten, normen
en regels op dit gebied in acht worden genomen, in het
bijzonder de eisen van de norm EN 12453, die de test-
methoden voor de controle van automatiseringen voor
poorten bepaalt.
De extra inrichtingen moeten aan een specifieke test worden onderwor-
pen, om zowel de werking als de interactie met de besturingseenheid te
controleren. Raadpleeg hiervoor dus de instructiehandleidingen van de
betreffende inrichtingen.
6.1 TEST
De test wordt als volgt uitgevoerd:
1.
controleer of alle informatie beschreven in het hoofdstuk "ALGE-
MENE AANBEVELINGEN EN VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR DE VEILIGHEID" (pag. 2) nauwkeurig in acht is genomen
2.
ontgrendel de reductiemotor zoals aangegeven in de paragraaf
"Handmatig ontgrendelen en vergrendelen van de reduc-
tiemotor" (pag. 9)
3.
controleer of het mogelijk is om de poort tijdens het openen en
sluiten handmatig te bewegen met een kracht die 225N niet over-
schrijdt (ongeveer 23 kg)
4.
blokkeer de reductiemotor
5.
gebruik de besturingsinrichtingen (schakelaar, radiozender etc.)
om tests uit te voeren voor het openen, sluiten en stoppen van
de poort, en te controleren of de beweging overeenkomt met de
instelling. Het wordt aanbevolen om verschillende tests uit te voe-
ren om de vloeiende beweging van de poort te beoordelen en te
controleren of er geen sprake is van montage- of afstellingsfouten
of ongewenste wrijving
6.
Om de werking van de fotocellen te controleren, en in het bij-
zonder om na te gaan of er geen interferenties zijn met andere
inrichtingen, beweegt u een staaf met een doorsnede van 5 cm
en een lengte van 30 cm over de optische as, eerst dichtbij de
"TX", daarna bij de "RX" en ten slotte in het midden tussen deze
twee. Ga in alle gevallen na of de inrichting reageert door over te
gaan van de actieve status naar de alarmstatus en omgekeerd.
Controleer ten slotte of de beoogde actie wordt veroorzaakt in de
besturingseenheid. Bijvoorbeeld: of tijdens de sluitmanoeuvre de
beweging wordt omgekeerd.
7.
controleer alle veiligheidsinrichtingen in de installatie een voor een
om na te gaan of ze goed werken (fotocellen, contactlijsten enz.).
In het geval dat een inrichting ingrijpt, knippert de led "OK", die
op de besturingseenheid zit, twee keer snel om te bevestigen dat
het ingrijpen is herkend
8.
als gevaarlijke situaties die worden veroorzaakt door de bewe-
ging van de vleugels opgeheven zijn door middel van begrenzing
van de stootkracht, moet de kracht worden gemeten volgens de
voorschriften van de norm EN 12445. Eventueel, als de contro-
le van de "motorkracht" wordt gebruikt als hulpmiddel voor het
systeem om de stootkracht te verlagen, moet de regeling uitge-
probeerd en gevonden worden die de beste resultaten oplevert.
6.2 INBEDRIJFSTELLING
a
De inbedrijfstelling kan alleen plaatsvinden nadat alle
fasen van de eindtest met succes zijn doorlopen.
a
Voordat u de automatisering in bedrijf stelt, dient u de
eigenaar voldoende op de hoogte te stellen van nog
aanwezige gevaren en restrisico's.
a
Het is verboden om de installatie gedeeltelijk of onder
"tijdelijke" omstandigheden te laten werken.
Voer de inbedrijfstelling als volgt uit:
1.
stel het technisch dossier van de automatisering samen met de
volgende documenten: een overzichtstekening van de automati-
sering, het schema van de gemaakte elektrische aansluitingen,
de risicoanalyse en bijbehorende toegepaste oplossingen, de ver-
klaring van overeenstemming van de fabrikant van alle gebruikte
inrichtingen en de verklaring van overeenstemming die is opge-
maakt door de installateur
2.
bevestig op permanente wijze in de nabijheid van de poort een
etiket of een plaatje met aanwijzingen voor het ontgrendelen en
handmatig bewegen van de poort
3.
breng op de poort een identificatieplaatje aan met ten minste de
volgende gegevens: het type automatisering, naam en adres van
de fabrikant (verantwoordelijke voor de inbedrijfstelling), serie-
nummer, bouwjaar en "CE"-merk
4.
vul de verklaring van overeenstemming van de automatisering in
en overhandig deze aan de eigenaar
5.
vul de "Gebruikshandleiding" van de automatisering in en over-
handig deze aan de eigenaar van de automatisering
6.
vul het "Onderhoudsplan" in met daarin de voorschriften voor het
onderhoud van alle inrichtingen van de automatisering en over-
handig dit aan de eigenaar van de automatisering.
l
Van alle genoemde documenten stelt Nice, via de eigen
technische assistentiedienst, de gebruikshandleiding,
gidsen en voorgedrukte formulieren ter beschikking.
NEDERLANDS – 15