Pompen schakelen niet naar
andere richting
1. Om het mogelijk te maken dat de doseerpompen
naar de andere richting schakelen, moet de
activatorplaat (219) in contact staan met de
tuimelaar om de omkeerschakelaar (210) te
activeren. Controleer op verbogen of losse
activatorplaat, tuimelaar of omkeerschakelaar.
Zie F
. 1 op blz. 26 en de onderdelentekening
IG
op blz. 59.
2. Controleer de werking van de richtingsklep.
Richtingsaanwijzingslampjes moeten in- en
uitschakelen naargelang de positie van de
omkeerschakelaar (210). De LED's D19 en D20
(nabij J5 connector omkeerschakelaar op de
motorkaart) moeten beurtelings branden
naargelang de positie van de omkeerschakelaar.
Er zijn twee mogelijke problemen met
de richtingsklep:
a. Indien D19 en D20 niet beurtelings branden,
kunnen de mogelijke oorzaken daarvan zijn:
•
verkeerde bedrading van de
omkeerschakelaar,
•
defecte omkeerschakelaar, of
•
defecte motorkaart.
Om dit probleem op te lossen:
•
Verifieer de continuïteit van elke kabel van
de omkeerschakelaar. Vervang defecte
kabels.
•
Controleer de omkeerschakelaar. Koppel
de J5 connector omkeerschakelaar los.
Controleer dat de continuïteit wisselt tussen
NC2 naar com en N03 naar com door de
omkeerschakelaar om te slaan (zie
handleiding Elektrische schema's 312064).
Indien de continuïteit niet wisselt, vervang
dan de omkeerschakelaar en sluit de J5
connector omkeerschakelaar opnieuw aan.
•
Indien de omkeerschakelaar en de
bedrading niet de oorzaak zijn en D19 en
D20 niet beurtelings branden, vervang dan
de motorkaart.
312429W
b. Indien D19 en D20 branden maar de
richtingsaanwijzingslampjes niet, kunnen
de mogelijke oorzaken daarvan zijn:
•
defecte motorkaart,
•
defecte bedrading van de richtingsklep, of
•
defecte richtingsklep.
Om dit probleem op te lossen:
•
verifieer de uitgangsspanningen van
de motorkaart aan de J18 connector
richtingsklep. Wanneer de
omkeerschakelaar in één richting is gezet,
moet de uitgang tussen pennen 1 en 2
(A+ en A-) 230V zijn. Wanneer de
schakelaar in de andere richting is gezet,
moet de uitgang tussen pennen 3 en 4
(B+ en B-) 230V zijn. Als er geen
uitgangsspanningen zijn, moet de
motorkaart vervangen worden.
•
Controleer de continuïteit van elke kabel
van de richtingsklep en controleer de
kabelaansluitingen (zie handleiding
Elektrische schema's 312064).
•
Als de motorkaart of de bedrading niet de
oorzaak is, vervang dan de richtingsklep.
Voor diagnostische doeleinden is het mogelijk om
de richtingsklep handmatig over te nemen door
met een kleine schroevendraaier de knop in het
centrum van de betreffende eindstop van de
richtingsklep in te drukken. Het indrukken van de
knop in de rechtse eindstop moet de pomp naar
rechts doen bewegen. Het indrukken van de linkse
knop moet de pomp naar links doen bewegen.
3. Indien u vastgesteld hebt dat niets van het
bovenstaande de oorzaak is, controleer dan op
een losse bevestigingsbout van de zuigerpakking.
Hierdoor komt de zuiger in contact met het
binnenvlak van de pompinlaatflens voordat
de activatorplaat de tuimelaar aanraakt. Zet
de eenheid uit en demonteer de betreffende
pomp voor reparatie.
Opheffen van storingen
27