kelaars kunnen "actief " of "passief "
zijn. Uw multifunctioneel apparaat
bezit een actieve faxschakelaar (zie Ac-
tieve faxschakelaar).
Faxtoon (CNG-signalen): zie CNG-
toon (Calling Signal)
Firmware: Een in het flash-memory
opgeslagen programmaroutine die be-
paalde basisfuncties van een apparaat
stuurt. Soms ook apparaatdriver ge-
noemd.
Firmware-upload: Actualiseren van
de apparaatfunctionaliteit.
Gateway (Router): Inrichtingen voor
de gegevenstransfer tussen netwerken.
De router stuurt de gegevens door die
bij de gateway aankomen. Als uw net-
werk met andere netwerken communi-
ceert, moet u eventueel het Gateway-
IP-adres configureren (neem met uw
netwerkaanbieder contact op).
High-Power-verbinding: zie USB
Infrarood (ook IrDA – Infrared
Data Association): Gegevenstrans-
missie met behulp van infrarood over
een afstand van max. één meter. Tus-
sen de IrDA-interfaces moet een zicht-
verbinding bestaan. Met het OBEX-
protocol (Object Exchange Protocol)
kunt u bestanden unidirectioneel van
apparaten met infrarood-functie naar
uw multifunctioneel apparaat overdra-
gen.
Inktniveaugeheugen: Uw multifunc-
tioneel apparaat registreert het inktver-
bruik van elke afdruk en berekent daar-
uit het inktniveau van de inktpatroon.
Het aangegeven inktniveau is alleen
juist, als u elke nieuwe inktpatroon
met de bijgevoegde Plug'n'Print-kaart
oplaadt (zie ook Plug'n'Print-kaart).
IP-adres: Door punten gescheiden cij-
ferreeks (= adres) ter identificatie van
computers die met het internet of een
WLAN-netwerk verbonden zijn (zie
ook TCP/IP).
Journaal: Een bericht over de ontvan-
gen en verzonden documenten. Het
journaal wordt na 30 transmissies au-
tomatisch afgedrukt of u drukt het,
indien nodig, handmatig zelf af.
Kiespauze: Bij interlokale nummers
of nummers met subadressen/door-
kiesnummers moet eventueel een kies-
pauze worden ingevoegd om een te
62
snel doorkiezen en verbreking van de
verbinding te vermijden.
Low-Power-verbinding: zie USB
Modem: Een modem zet digitale com-
putersignalen om in akoestische signa-
len (en omgekeerd).
Multifrequentie-methode: zie Toon-
kiesmethode
Netwerk: Verbinding van twee of meer
computers en/of andere netwerkappa-
ratuur zoals printers, modems of rou-
ters. In een LAN (Local Area Network)
kunnen de netwerkcomponenten in
plaats van per kabel ook draadloos met
elkaar verbonden zijn: Wireless Local
Area Network (WLAN). Netwerken
verschillen qua opbouw van elkaar
(= architectuur). In een infrastructuur-
netwerk zijn alle apparaten op een
centraal Access-Point (= toegangspunt)
aangesloten. De gegevensuitwisseling
in het netwerk vindt via dit Access
Point plaats. In een ad-hoc-netwerk
communiceren de apparaten direct
met elkaar, zonder Access Point.
Nummers combineren (Chain Di-
alling): U kunt telefoongidscontac-
ten, handmatig ingetoetste cijfers en
nummers uit de nummerherhalings-
lijst vóór het eigenlijke kiezen indivi-
dueel samenstellen en bewerken. Hebt
u bijvoorbeeld het kengetal van een
gunstige telefoonoperator (zie Call-
by-Call) als telefoongidscontact opge-
slagen, dan kunt u dit contact selecte-
ren en het gewenste telefoonnummer
intoetsen.
Nummerweergave (Calling Line
Identification
Presentation,
CLIP): Er bestaan twee vormen van
nummerweergave: Nummerweergave
bij binnenkomende oproepen en mee-
zenden van het telefoonnummer bij
uitgaande oproepen. Het verzenden
van het telefoonnummer kan tijdelijk
of geheel uitgeschakeld worden (= on-
derdrukking van het nummer).
Parallelle aansluiting: zie Extra ap-
paratuur
Plug'n'Print-kaart: Chipkaart voor
het laden van nieuw geplaatste inktpa-
tronen. Een patroon die met de over-
eenkomstige Plug'n'Print-kaart geacti-
veerd is, wordt herkend, ook als u de
patroon tijdelijk uitgenomen hebt.
Polling: zie Fax afroepen
POP (Post-Office-Protocol): Inter-
net-protocol voor e-mail-download.
Protocollen: Gestandaardiseerde regels
en conventies voor gegevenstransmis-
sie in netwerken (bijv. TCP/IP: het
bekendste en door bijna alle bestu-
ringssystemen
gebruikte
voor de internet-communicatie; IEEE
820.11b: gebruikelijk protocol voor
draadloos netwerk; StandardITU T.30
voor faxtransmissies).
Pulskiezen: Een kiesmethode die in
oudere telefoonnetten wordt gebruikt.
Reductie van transmissiefouten:
zie E.C.M.
Resolutie: Aantal drukpunten per inch
(dpi). Voor faxtransmissies staan vol-
gende instellingen ter beschikking:
Standaard, Fine h, Super Fine f, Foto
F en voor kleurenfaxen COL . Voor
het kopiëren bestaan de oplossingen
ontwerp., NORM. en kwalit..
Rondzenden (Broadcast): Met deze
functie kunt u een bericht naar meer-
dere bestemmelingen sturen.
Scannen: Inlezen van een document via
een flatbedscanner om het als bericht
te versturen, te kopiëren, te faxen of op
de PC te bewerken.
Seriële aansluiting: zie Extra appara-
tuur
Stand-alone: Uw multifunctioneel ap-
paraat functioneert ook onafhankelijk
van een PC- of netwerkaansluiting.
TCP/IP
(Transmission
Protocol over Internet Pro-
tocol):
Fundamenteel
verbindings-protocol, vaak ook als
samenvattend begrip voor de internet-
protocol-suite gebruikt.
Telefoongidsindex: De in de tele-
foongids opgeslagen contacten worden
automatisch alfabetisch gesorteerd en
kunnen door indrukken van de betref-
fende beginletters snel worden opge-
roepen.
Toonkiezen (multifrequentie-me-
thode): Een kiesmethode die in mo-
derne telefoonnetten wordt gebruikt.
Aan elk gekozen cijfer is een speci-
fieke toon toegewezen (zogenaamde
DTMF-tonen).
Transmissiesnelheid: De CCITT/
ITU heeft voor de gegevenstransmis-
protocol
Control
internet-
Bijlage