Waarschuwingen en fouten
Waarschuwingen gaan steeds aan en uit. Hoe dringender de waarschuwing, hoe korter de tijd tussen aan
en uit: een waarschuwing die elke twee seconden wordt herhaald is dringender dan een waarschuwing die
elke 30 seconden wordt herhaald.
Waarschuwingen blijven afgaan tot de gebeurtenis is opgelost. In sommige gevallen zal een onopgeloste
waarschuwing urgenter en frequenter worden. Zo zal een onopgeloste waarschuwing over een lage
batterijspanning bijvoorbeeld overgaan in een alarm voor kritiek lage batterijspanning.
Net als bij alarmgebeurtenissen worden waarschuwingsgebeurtenissen op het scherm van het instrument
van elkaar onderscheiden met verschillende symbolen. In tabel 5.2 staan de symbolen die voor
verschillende waarschuwingsgebeurtenissen worden gebruikt.
Tabel 5.2 Waarschuwingsgebeurtenissen
Symbool
Waarschuwings-
gebeurtenis
Kalibratie vereist
Bumptest vereist
Docking vereist
Te bevestigen
gasalarm
Eén
Sensor 1
sensorgegevensfout
Sensor 2
Kritieke fout
Lage batterijspanning
Signalen (zichtbaar, hoorbaar en vibratie) verschillen afhankelijk van de instellingen van het instrument.
a
Tabel 5.3 Schermen met waarschuwingen en fouten
Waarschuwingen
Kalibratie vereist
a
Waarschuwing lage
batterijspanning
b
Beschrijving
Het instrument moet worden gekalibreerd.
a
Er is een bumptest vereist voor het instrument.
a
Het instrument moet in het dockingstation worden geplaatst.
a
Een gedetecteerde gasconcentratie nadert mogelijk een alarmniveau. Houd
ingedrukt om de waarschuwingssignalen uit te schakelen.
a
Sensor 1 of sensor 2 is niet geïnstalleerd of heeft een gegevensstoring.
Er is een kritieke fout opgetreden en er wordt een code van drie cijfers
weergegeven.
De batterij van het instrument is bijna leeg.
Bumptest vereist
a
Eén sensor geïnstalleerd
Docking vereist
a
47
Gaswaarschuwing (indien
ingeschakeld)