Voorbereiding en gebruik van het
instrument
Configuratie
Bediening
Nulstelling, kalibratie, bumptest, reactie- en hersteltijdtests
Configuratie
Zorg dat u alle configuratie-instructies leest en begrijpt voordat u het apparaat configureert.
Zoals vermeld in "Aanbevolen praktijken" moet het apparaat geconfigureerd worden voorafgaand aan
eerste gebruik, bij installatie van een ander soort sensor (bijvoorbeeld wanneer H
sensoren worden vervangen) en verder wanneer nodig. Alleen gekwalificeerd personeel mag naar de
configuratiemodus gaan en de instellingen van het apparaat wijzigen.
De configuratiemodus is alleen toegankelijk tijdens de opstartprocedure (zie
Controleer of de geconfigureerde instellingen van het apparaat voldoen aan het bedrijfsbeleid en de
geldende regels, wetten en richtlijnen van regelgevende instanties, overheidsinstanties en bedrijfsgroepen.
Bepaal welke instellingen eventueel moeten worden gewijzigd.
Kies de alarm- en waarschuwingsgerelateerde opties die voor een optimale veiligheid zorgen in de
omgeving waarin de luchtmonsters worden genomen.
Wanneer het apparaat in de configuratiemodus staat, is het volgende van toepassing:
• Wanneer het apparaat in de configuratiemodus is, zal er een blauwe LED knipperen tot de gebruiker
de configuratiemodus verlaat.
• Het gereedschapspictogram ( ) wordt rechtsonder in elk scherm weergegeven.
• De gebruiker kan door de configuratielus bladeren door achtereenvolgens kort op de aan-uit-
modusknop ( ) te drukken.
• Met de Enter-knop ( ) kan men het bewerkingsproces of een taak starten (zoals een nulstelling).
• Bij bewerking van een waarde verhoogt u de waarde met de Enter-knop ( ) en slaat u de waarde op
met de aan-uit-modusknop ( ).
• Wanneer u bij het bewerken van een waarde de laatste waarde van het bereik hebt bereikt, wordt de
eerste waarde weer weergegeven.
23
S-sensoren door CO-
2
"Opstarten en
uitschakelen").
4