Inbedrijfstelling
Ga als volgt te werk om de unit in bedrijf te stellen.
Installatie en inspectie van koelmachine
• Zorg dat alle bovenstaande handelingen
(voorbereidingen voor inbedrijfstelling) uitgevoerd
worden. Volg de instructies die staan vermeld aan de
binnenzijde van de schakelkast
• Plaats het plexiglas dat door Trane is geleverd, voor de
elektrakast
• Zorg dat alle water- en koudemiddelkleppen in de
servicestand staan
• Controleer of de unit niet is beschadigd
• Controleer of de sensoren correct zijn geïnstalleerd
in hun hulzen en zijn ondergedompeld in een
warmtegeleidend product
• Controleer de bevestiging van de capillaire buizen
(bescherming tegen trillingen en slijtage) en let op dat ze
niet beschadigd worden
• Reset alle handmatig ingestelde regelapparatuur
• Controleer de afdichting van de koelcircuits
Controleren en instellen
Compressoren
• Controleer het oliepeil in rust. Het peil moet minstens
halverwege de indicator op de behuizing komen.
Zie afbeelding 16 voor het correcte peil.
Afbeelding 13 - Compressoroliepeil
1 = Max. oliepeil
2 = Min. oliepeil
• Reset alle handmatig ingestelde regelapparatuur
• Controleer de afdichting van de koelcircuits
• Controleer of de elektrische aansluitingen van
de motoren en in het bedieningspaneel goed
aangehaald zijn
• Controleer de isolatie van de motoren met behulp van
een mega-ohmmeter geschikt voor 500 Vdc die voldoet
aan de specifi caties van de fabrikant (minimumwaarde
2 Mohm)
• Controleer de draairichting met behulp van de fasemeter
Bedrading elektrische voeding
• Controleer of alle elektrische aansluitingen goed
vastzitten
• Stel de overbelastingsrelais van de compressoren in
• Stel de overbelastingsrelais van de ventilatormotoren in
42
Algemene inbedrijfstelling
Bedrading elektrische bediening
• Controleer of alle elektrische aansluitingen goed
vastzitten
• Controleer alle pressostaten
• Controleer en confi gureer de regelmodule van de unit
• Test en start op zonder de elektrische voeding
Condensor
• Controleer de draairichting van de ventilatoren
• Controleer de isolatie van de motoren met behulp van
een mega-ohmmeter geschikt voor 500 Vdc die voldoet
aan de specifi caties van de fabrikant (minimumwaarde
500 Mohm)
Vermelding bedrijfsparameters
• Zet de hoofdschakelaar aan
• Start de waterpompen en controleer of er geen
cavitatie is
• Start de unit op volgens de procedure die is beschreven
in de gebruikshandleiding van de CH532 regelaar. De unit
en de magneetschakelaar van de gekoeldwaterpompen
moeten op elkaar aangesloten worden
• Na het opstarten van de unit moet deze minstens
15 minuten blijven draaien om te zorgen dat de
drukwaarden zich stabiliseren
Controleer vervolgens:
• spanning
• stroomsterkte van compressoren en ventilatormotoren
• uit- en intredetemperatuur van het gekoelde water
• aanzuigtemperatuur en -druk
• omgevingsluchttemperatuur
• blaasluchttemperatuur
• uittrededruk en -temperatuur
• koudemiddeltemperatuur en -druk
• bedrijfsparameters
• drukdaling gekoeld water door de verdamper
(als geen hydraulische module geïnstalleerd
is) of de beschikbare druk van de unit. Dit moet
overeenkomen met de specifi caties in de Trane
orderbevestiging
• oververhitting: het verschil tussen
aanzuigtemperatuur en dauwpunttemperatuur.
De normale oververhitting ligt tussen 5 en 7°C
met R410A in koelmodus
• subkoeling: het verschil tussen vloeibare
temperatuur en blaaspunttemperatuur.
De normale subkoeling ligt tussen 2 en 15°C
met R410A in koelmodus
• het verschil tussen dauwpunttemperatuur
onder hoge druk en luchtinlaattemperatuur van
condensor. Normale waarde op standaardunit
met R410A moet tussen 15 en 23°C liggen
• het verschil tussen uittredewatertemperatuur en
dauwpunttemperatuur bij lage druk. Normale
waarde op standaardunit, zonder ethyleenglycol
in gekoeld water, moet ongeveer 3,5ºC zijn
CG-SVX027C-NL