Sluimerstand
Een modus die is ontwikkeld om de batterij te sparen. De camera gaat automatisch naar de
sluimerstand als u hem een tijdje niet bedient. Om de sluimerstand te verlaten, drukt u op een
willekeurige knop op de camera (ontspanknop, menuknop enz.).
Spotmeting
De meting wordt binnen een heel klein gebied rond het midden van het onderwerp uitgevoerd, dat
in de zoeker wordt aangegeven door het spotmetingskader. Spotmeting is ideaal tijdens moeilijke
lichtomstandigheden of als het belangrijke element van de foto (gezicht van het onderwerp) klein is.
Gebruik spotmeting voor onderwerpen met tegenlicht, sporters of mensen op het podium. Zie ook
digitale ESP-meting en lichtmeting met nadruk op het centrum.
Stand A (diafragmavoorkeuze)
U stelt het diafragma zelf in en de camera varieert de sluitertijd automatisch, zodat de foto met de
juiste belichting wordt gemaakt.
Stand AUTO
Programmagestuurde stand AE (zie "P (Programmagestuurd)"). Aanvullend omvat deze stand het
automatisch omhoog springen van de flitser bij het fotograferen onder slechte lichtomstandigheden.
Stand M (Manual) (handmatig)
De gebruiker stelt zowel diafragma als sluitertijd in.
Stand P (Programmagestuurd)
Ook stand Programmagestuurd AE genoemd. De camera stelt automatisch de beste sluitertijd en
het beste diafragma in voor de opname.
Stand S (Shutter Priority) (sluitertijdvoorkeuze)
Ook stand Sluitertijdvoorkeuze AE genoemd. De gebruiker selecteert de sluitertijd en de camera
varieert het diafragma automatisch, zodat de foto met de beste belichting wordt gemaakt.
TFT (Thin-Film Transistor) kleurenmonitor
Een kleurenmonitor die is ontwikkeld met behulp van thinfilm-technologie.
TTL (Through-The-Lens) systeem (door de lens)
Om de belichting in te stellen, meet een lichtsensor die in de camera is ingebouwd direct het licht
dat door de lens komt.
TTL fasecontrast detectiesysteem
Dit wordt gebruikt om de afstand tot het onderwerp te meten. De camera bepaalt of op het beeld
9
wordt scherpgesteld met het gedetecteerde fasecontrast.
Verduistering (vignettering)
Dit vindt plaats als een object een deel van het gezichtsveld verduistert, zodat het gehele onderwerp
niet gefotografeerd wordt. Vignettering vindt ook plaats als het beeld gezien door de zoeker niet
overeenkomt met de foto die door de objectieflens wordt gemaakt, zodat het gefotografeerde beeld
objecten bevat die niet door de zoeker te zien zijn. Daarnaast kan vignettering plaatsvinden als er
een onjuiste lenskap wordt gebruikt, waardoor schaduwen in de hoeken van het beeld verschijnen.
108
NL