REMKO GPM
Bedrijfscyclus
Werking van de brander
De voor de branderstart vereiste
warmtebehoefte wordt bepaald
door de ingestelde waarde van
de kamertemperatuursensor in de
temperatuurregeling ATR-6.
Zowel bij apparaten met
een temperatuurregeling
als bij apparaten zonder
temperatuurregeling wordt de
brander alleen gestart wanneer
contact 7+9 van de contactstrip M1
gesloten is.
Bij warmtebehoefte start de
besturingsprintplaat eerst de
branderventilator, zodat de
branderkamer gedurende
een bepaalde tijd wordt
voorgeventileerd.
Na afloop van de voorventilatie
geeft de besturingsprintplaat het
vlambewakingsapparaat ACF vrij
doordat de gasmagneetklep EV1 en
EVP, die de ontstekingsgasbrander
voedt, gestart wordt.
Op deze manier wordt de
ontstekingsbrander gestart.
De ionisatiebewakingselektrode
controleert de correcte ontsteking
van de ontstekingsgasbrander.
8
Als deze bedrijfstoestand is herkend,
opent het controleapparaat de
hoofdgasklep EV2, die de eigenlijke
hoofdgasbrander voedt.
Na een bepaalde tijd gedurende
welke beide branders
(ontstekingsbrander en
hoofdgasbrander) tegelijk actief zijn,
schakelt de besturingsprintplaat de
elektromagneetklep EVP uit, waarna
de ontstekingsbrander uitgaat.
De bewakingselektrode zorgt verder
voor de vlambewaking van de
hoofdgasbrander.
Het startprogramma schakelt
de hoofdgasbrander in met een
middelgrote warmtedoorzet van ca.
70%.
Na circa 30 seconden begint de
brander met het moduleren van de
gasdoorzet en bereikt daarna de
ingestelde gasdoorzet.
Tijdens het bedrijf regelt de
besturingsprintplaat de gasdoorzet
van de brander evenredig aan de
circulatieluchttemperatuur, die wordt
gemeten door de NTC1-sensor op
de achterkant van het apparaat.
uitlaatgassen
lucht
gas
Rendementen
Het grootste voordeel van de
apparaten is de modulerende
werking, d.w.z. het
verwarmingsvermogen en daarmee
de gasdoorzet (brandstofverbruik)
veranderen naargelang de
warmtebehoefte.
Als de warmtebehoefte in een
vertrek afneemt, verbruikt de
warmeluchtbereider minder
brandstof, waarbij het rendement
stijgt tot 94%.
Intrinsieke veiligheid:
Het verhoogde rendement bij
het minimumvermogen wordt
bereikt door toepassing van
moderne lucht-gas-mengtechniek,
waarbij gelijktijdig de doorzet van
verbrandingslucht en gas wordt
geregeld.
Deze technologie verbetert de
veiligheid van het apparaat, omdat
de gasklep afhankelijk van de
luchthoeveelheid op basis van
zijn fabrieksinstelling de brandstof
toevoert.
In tegenstelling tot een
atmosferische brander blijft
het CO2-gehalte in het gehele
regelbereik van de apparaten
gelijk en is een kleiner
verwarmingsvermogen mogelijk bij
een hoger rendement.
Wanneer er geen verbrandingslucht
beschikbaar is, blijft de gasklep
dicht; wanneer de hoeveelheid
verbrandingslucht afneemt,
vermindert de gasklep automatisch
de hoeveelheid gas en houdt zo
de verbrandingsparameters op een
optimaal niveau.
Minimale emissie van schadelijke
stoffen:
De voormengbrander maakt in
combinatie met de lucht-/gasklep
een „schone" verbranding mogelijk,
waarbij de emissie van schadelijke
stoffen zeer laag blijft.