parallelle poort — Een I/O-poort die vaak wordt gebruikt om een parallelle printer op de computer aan te sluiten. Wordt ook wel een LPT-poort genoemd.
partitie — Een fysiek opslaggebied op een vaste schijf dat is toegewezen aan een of meer logische opslaggebieden die ook wel logische stations worden
genoemd. Elke partitie kan meerdere logische stations bevatten.
pc-kaart — Een verwijderbare I/O-kaart conform de PCMCIA-norm. Veel voorkomende typen pc-kaarten zijn modems en netwerkkaarten.
PCI Express — Een aanpassing van de PCI-interface waardoor de gegevensoverdrachtsnelheid wordt vergroot tussen de processor en de daarop
aangesloten apparaten. PCI Express kan gegevens overdragen met snelheden van 250 MB/sec tot 4 GB/sec. Als de PCI Express-chipset en het apparaat niet
tot dezelfde snelheid in staat zijn, wordt op de laagste van de twee snelheden gewerkt.
PCI — peripheral component interconnect — PCI is een local bus die ondersteuning biedt voor 32- en 64-bits gegevenspaden, wat hoge-
snelheidsgegevenspaden biedt tussen apparaten als video, stations en netwerken.
PCMCIA — Personal Computer Memory Card International Association — De organisatie die de normen voor pc-kaarten vaststelt.
PIN — persoonlijk identificatienummer — Een reeks cijfers en/of letters die wordt gebruikt om onbevoegde toegang tot computernetwerken en andere
beveiligde systemen te voorkomen.
PIO — programmed input/output — Een methode om gegevens tussen twee apparaten over te dragen waarbij de processor een deel van het gegevenspad
is.
pixel — Een enkele punt of een beeldscherm. Pixels worden in rijen en kolommen gerangschikt om een beeld te vormen. Een beeldschermresolutie als 800 x
600 wordt uitgedrukt als het aantal pixels van links naar rechts bij het aantal pixels van boven naar beneden.
Plug en Play — Het vermogen van de computer automatisch apparaten te configureren. Plug en Play biedt automatische installatie, configuratie en
compatibiliteit met bestaande apparaten die als de BIOS, het besturingssysteem en alle apparaten Plug en Play ondersteunen.
POST — power-on self-test (zelftest bij opstarten) — Diagnostische programma's die automatisch door de BIOS worden geladen en die basistests uitvoeren
op de belangrijkste computercomponenten, zoals geheugen, vaste schijven en beeldscherm. Als er tijdens de POST-fase geen problemen worden
aangetroffen, gaat de computer door met opstarten.
processor — Een computerchip die programma-instructies interpreteert en uitvoert. De processor wordt soms ook wel de CPU genoemd (central processing
unit).
programma — Elke software die gegevens voor u verwerkt, zoals spreadsheets, tekstverwerkers, databaseprogramma's en spellen. Voor het uitvoeren van
programma's is een besturingssysteem nodig.
PS/2 — personal system/2 — Een type aansluiting voor het aansluiten van een PS/2-compatibel toetsenbord, muis of keypad.
PXE — pre-boot execution environment — Een WfM-norm (Wired for Management) die het mogelijk maakt computers in een netwerk die niet van een
besturingssysteem zijn voorzien, op afstand te configureren en starten.
R
RAID — redundant array of independent disks — Een methode om gegevensredundantie te bieden. Een paar veelgebruikte toepassingen van RAID zijn
RAID 0, RAID 1, RAID 5, RAID 10, en RAID 50.
RAM — random-access memory — Het primaire gebied voor de tijdelijke opslag van programma-instructies en gegevens. Gegevens die in het RAM worden
opgeslagen, gaan verloren wanneer u de computer afsluit.
randapparaat — Hardware als een diskettestation, printer of toetsenbord die in de computer is geïnstalleerd of die daaraan is verbonden.
reismodule — Een plastic apparaat dat is ontworpen om in het modulevak van een draagbare computer te passen en zo het gewicht van de computer te
verminderen.
resolutie — De scherpte en helderheid van een afbeelding die door een printer wordt afgedrukt of die op een beelscherm wordt weergegeven. Hoe hoger de
resolutie, des te scherper het beeld.
RFI — radiofrequentie-interferentie — Storing die wordt gegenereerd op typische radiofrequenties in het bereik van 10 kHz tot 100.000 MHz. Radiofrequenties
liggen aan het lagere uiteinde van het elektromagnetische frequentiespectrum en hebben vaker met interferentie te maken dan de stralingen op hogere
frequenties, zoals infrarood en licht.
ROM — read-only memory (alleen-lezen-geheugen) — Geheugen waarin gegevens en programma's worden opgeslagen die niet kunnen worden verwijderd en
waarin de computer geen gegevens kan opslaan. ROM verliest in tegenstelling tot RAM geen gegevens als u de computer afsluit. Sommige programma's die
van essentieel belang zijn voor de werking van uw computer bevinden zich in het ROM-geheugen.
RPM — revolutions per minute — Het aantal toeren per minuut. De snelheid van vaste schijven wordt vaak in rpm gemeten.
RTC — real time clock — Een op batterij werkende klok op het moederbord die de datum en tijd bijhoudt nadat u de computer afsluit.
RTCRST — real-time clock reset — Een jumper op het moederbord van sommige computers die vaak kan worden gebruikt voor het oplossen van problemen.
S
ScanDisk — Een hulpprogramma van Microsoft waarmee u bestanden, mappen en het oppervlak van de vaste schijf op fouten controleert. ScanDisk wordt
vaak geactiveerd nadat u de computer hebt afgesloten omdat deze nergens meer op reageerde.
schrijfbeveiliging — Bestanden of media met schrijfbeveiliging kunnen worden gewijzigd. Gebruik schrijfbeveiliging als u wilt voorkomen dat gegevens worden
gewijzigd of vernietigd. U beschermt een 3.5-inch diskette tegen overschrijven door het schrijfbeveiligingsblokje naar de open-positie te schuiven.
SDRAM — synchronous dynamic random-access memory — Een type DRAM dat is gesynchroniseerd met de optimale kloksnelheid van de processor.