HA20 LE - HA20 LE PRO - HA61 LE - HA61 LE PRO
D
- Gebruiksaanwijzingen
5 - Transport
5.1 -
T
RANSPORTOPSTELLING
Controleer tijdens het laden of :
• De oprijplanken het gewicht van de machine kunnen dragen.
• De oprijplanken op correcte wijze zijn bevestigd alvorens de machine te transporteren.
• De aanhechtingszone van de oprijplanken voldoende is.
• De transportvrachtwagen moet geparkeerd worden op een vlakke ondergrond en moet stilliggen om te
voorkomen dat hij tijdens het laden of lossen van de machine begint te rijden.
Kom nooit onder of te dicht bij de machines staan tijdens de lading.
De machine dient volledig ingeklapt te zijn :
• Controleer op afwezigheid van ladingen in de gondel (of op het platform).
Selecteer de lage rijsnelheid om de oprijplank op te rijden.
Gebruik, bij een te steile helling, een lier ter aanvulling van de lage verplaatsingssnelheid.
• Haal de mast omlaag.
• Controleer of de draaiarm voldoende is opgeheven om contact met de grond te vermijden
tijdens het plaatsen van de machine op de ramp.
• Rijd langzaam op de truckzone.
• Bevestig de machine via de hiertoe voorziene verankeringspunten (Hoofdstuk D : 5.2 -
Presentatie van de machine).
• Voor transport vergrendelt u de toren met behulp van de rotatiespil die zich onder de toren
bevindt (Hoofdstuk D : 5.2 - Presentatie van de machine).
• De mand moet rechtgezet worden en de mast moet vastgemaakt worden om bruuske
bewegingen te vermijden en materiële schade tijdens het transport te voorkomen.
• Gebruik geen buitensporige druk bij het vastmaken van de boom en de reling van de mand.
Maatregelen treffen om geen schade te veroorzaken aan het uitbreidingspad.
118
4001018790
E 01 .22
NL