HOOFDSTUK 3 - BEDIENINGSELEMENTEN EN INDICATORS VAN DE MACHINE
4. Indicator gloeibougies/ wachten met starten
Geeft aan dat de gloeibougies ingeschakeld zijn. Wacht
na inschakeling van het contactslot totdat het lampje uit-
gaat voordat u de motor start.
5. Activeringslichtje/voetschakelaar
Om een functie te gebruiken, moet de voetschakelaar
worden ingedrukt en de functie binnen zeven seconden
worden gekozen. Het activeringslichtje geeft aan dat de
bedieningselementen geactiveerd zijn. Als een functie
niet binnen zeven seconden wordt gekozen, of als er
zeven seconden verlopen tussen het beëindigen van de
ene functie en het beginnen van de volgende, gaat het
activeringslichtje uit en moet de voetschakelaar worden
losgelaten en opnieuw worden ingedrukt om de bedie-
ningselementen te activeren.
Wanneer de voetschakelaar wordt losgelaten, ontvan-
gen de bedieningselementen geen voeding meer en
worden de rijremmen ingeschakeld.
WAARSCHUWING
OM ERNSTIG LETSEL TE VOORKOMEN, MAG DE VOETSCHAKELAAR
NIET WORDEN VERWIJDERD, GEWIJZIGD OF UITGESCHAKELD DOOR
BLOKKEREN OF WELKE ANDERE METHODE DAN OOK.
3-14
ALS DE VOETSCHAKELAAR ALLEEN WERKT BINNEN DE LAATSTE 6 MM
(1/4 INCH) VAN DE INDRUKAFSTAND (AAN DE BOVEN- OF ONDER-
KANT), MOET HIJ WORDEN BIJGESTELD.
6. Brandstofpeilindicator
Geeft het brandstofpeil in de tank aan.
7. Kruipsnelheidsindicator
Wanneer de functiesnelheidsregelaar in de kruipstand
wordt gezet, dient deze indicator om aan te geven dat
alle functies op de laagste snelheid staan. Het lichtje
knippert als het besturingssysteem de machine in de
kruipsnelheid zet en brandt continu als de machinist de
kruipsnelheid kiest.
– JLG Hoogwerker –
WAARSCHUWING
3123269