INSTALLATIE
INGEBRUIKNAME
10.8 Ommantelingsdelen monteren
Let bij montage van de ommantelingsdelen op het volgende:
f sluit de afdekplaat van de schakelkast;
f
f borg de afdekplaat door de bevestigingsschroeven met tand-
f
ringen vast aan te draaien;
f monteer het deksel op het toestel;
f
f Schroef deze, na het aanbrengen van de frontplaat, zoals op
f
de afbeelding wordt aangegeven, op de zijwanden. Bij het
aanbrengen van de frontplaat dient u de beugel te monte-
ren met de bijbehorende schroeven en tandringen. Beugel,
schroeven en tandringen vindt u in het toebehoren.
f Let er bij het plaatsen van de frontkap op dat de aardleiding
f
volgens de voorschriften wordt aangesloten.
2x
4x
11. Ingebruikname
De ingebruikname van het toestel, alle instellingen op ingebruik-
nameniveau van de warmtepompmanager en het instrueren van
de exploitant moeten worden uitgevoerd door een installateur.
Voer de ingebruikname uit overeenkomstig deze installatiehand-
leiding, de bedienings- en installatiehandleiding van de warm-
tepompmanager en de bedienings- en installatiehandleiding van
de warmtepomp.
Voor de ingebruikname kunt u een beroep doen op onze klanten-
service (tegen betaling).
Als u dit toestel commercieel gebruikt, dient u voor de ingebruik-
name eventueel rekening te houden met de voorschriften van
de bedrijfsveiligheidsverordening. Meer informatie hieromtrent
vindt u bij de bevoegde toezichthoudende instantie (in Duitsland
is dat bijv. TÜV).
Na de ingebruikname moet u het ingebruiknameprotocol in deze
handleiding invullen.
12
| WPF M
2x
11.1 Controles voor ingebruikname van de
warmtepompmanager
Toestel- en milieuschade
!
Houd bij vloerverwarmingen rekening met de maximale
systeemtemperatuur.
Toestel- en milieuschade
!
Het is niet toegestaan het droog verwarmen bij een vloer-
verwarming met de warmtepomp uit te voeren, omdat
bij verwarmen met de warmtepomp de warmtebron zo
sterk belast wordt, dat niet uitgesloten kan worden dat
de vorstbescherming geactiveerd wordt.
f Controleer of de verwarmingsinstallatie met de juiste druk is
f
gevuld en of de snelontluchter is geopend.
f Controleer of de buitensensor en de retoursensor op de juiste
f
wijze zijn geplaatst en aangesloten.
f Controleer of de netaansluiting op deskundige wijze is
f
uitgevoerd.
f Controleer of de verbindingskabel naar de warmtepomp
f
(buskabel) juist aangesloten is.
11.2 Ingebruikname van de warmtepompmanager
Voer de ingebruikname van de warmtepompmanager en alle in-
stellingen uit in overeenstemming met de bedienings- en instal-
latiehandleiding van de warmtepompmanager.
11.3 Stooklijn instellen bij eerste ingebruikname
Het rendement van een warmtepomp neemt af naarmate de aan-
voertemperatuur stijgt. Daarom dient u de stooklijn nauwkeurig
in te stellen. Als de stooklijn te hoog wordt ingesteld, sluiten de
zone- of thermostatische kranen, zodat het vereiste minimale de-
biet in het verwarmingscircuit eventueel niet kan worden gehaald.
f Houd rekening met de bedienings- en installatiehandleiding
f
van de WPM.
Aan de hand van de volgende procedure kunt u de stooklijn cor-
rect instellen:
- Thermostatische kraan/kranen of zonekraan/-kranen in een
referentieruimte (bijv. de woonkamer of de badkamer) vol-
ledig openen.
Het is aan te bevelen geen thermostatische kranen of
zonekranen te monteren in de referentieruimte. Regel
voor deze ruimtes de temperatuur met behulp van een
afstandsbediening.
- Pas bij verschillende buitentemperaturen (bv. –10 °C en
+10 °C) de stooklijn zo aan dat de gewenste temperatuur in
de referentieruimte wordt behaald.
Richtwaarden voor het begin:
Parameter
Vloerverwarming
Verwarmingscurve
0,4
Regeldynamiek
5
Comfort temperatuur 20 °C
Als de kamertemperatuur in het overgangsseizoen (ca. 10 °C bui-
tentemperatuur) te laag is, moet u in het menu van de warmte-
Radiatorverwarming
0,8
15
20 °C
WWW.STIEBEL-ELTRON.COM