4 BEHEER BIJKOMENDE ZONE
4.1
Zoneregeling met het accessoire Elektronisch
apparaat zonebeheer
Indien er een extra verwarmingszone (direct of gemengd) ge-
regeld dient te worden ten opzichte van die door de voorziene
installatieconfiguratie zijn toegestaan, is het mogelijk om het
accessoire ELEKTRONISCH APPARAAT ZONEBEHEER te installeren.
Het accessoire moet worden aangesloten op BUS 1 van het
laagspanningsklemmenbord M01 van de thermische module,
zoals aangeduid op de afbeelding.
Er kunnen maximaal 16 zonebeheervoorzieningen worden aan-
gesloten op de thermische module.
In het geval van een gemengde zone regelt het accessoire de
circulatiepomp en de mengklep en in het geval van een directe
zone regelt het accessoire uitsluitend de circulatiepomp.
De programmering van de parameters met betrekking tot de
zone vindt altijd plaats met behulp van de besturingsinterface
van de thermische module.
Het zonenummer instellen
Het op de installatie aangesloten accessoire moet worden in-
gesteld met een identificatienummer (zonenummer), zodat de
elektronische kaart van de thermische module herkent in welke
zone een warmteverzoek plaatsvindt.
Het identificatienummer wordt ingesteld met behulp van ge-
leiderbruggen (jumpers) die elk op elke koppel pennen moeten
worden aangesloten.
9
De instelling moet worden uitgevoerd op elke kaart van het
accessoire bijkomende zone. Om het gewenste nummer
aan de bijkomende zone toe te wijzen, raadpleegt u de vol-
gende tabel en sluit u de geleiderbruggen (jumpers) aan in
de posities die zijn geïllustreerd tussen 1-4.
Geleiderbruggen
1
2
3
4
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
1
1
0
0
0
0
1
0
1
0
1
0
0
1
1
0
1
1
1
0
0
0
0
1
0
0
0
1
0
1
1
0
0
0
1
1
0
1
0
1
1
1
1
1
0 = Jumper niet
gepositioneerd
naar het ID-
Zonenummer
apparaat
1
140
2
141
3
142
4
143
5
144
6
145
7
146
8
147
1
9
148
1
10
149
1
11
150
1
12
151
1
13
152
1
14
153
1
15
154
1
16
155
1= Jumper gepositioneerd
Voorbeeld van de positionering van de jumpers.
Geleiderbruggen
1
2
3
4
J18
Geleiderbrug 1 = 1
Geleiderbrug 2 = 1
Geleiderbrug 3 = 0
Geleiderbrug 4 = 0
Elk elektronisch apparaat voor zonebeheer moet over een eigen
adres beschikken.
9
Als zones zijn verbonden met hetzelfde adres, leidt dit tot
een verkeerde werking van het systeem!
9
Raadpleeg de handleiding van het accessoire Elektronisch
apparaat zonebeheer voor meer informatie.
Aansluiting individuele module
MANAGING
1
2
3
4
5
6
ELEKTRONISCH APPARAAT
BEHEER ZONE
SAFETY
ROOM
THERMOSTAT
THERMOSTAT
1
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
ELEKTRONISCH APPARAAT
BEHEER ZONE
SAFETY
ROOM
THERMOSTAT
THERMOSTAT
1
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
Nadat het accessoire is aangesloten, dient er te worden gewacht
tot de module is gedetecteerd.
Na de detectie zijn de volgende nieuwe functies beschikbaar:
− in het menu "Informatie" verschijnt "Status Ext. Zone",
waarvan de informatie van de geselecteerde zone kan
worden weergegeven;
− in het menu "Instellingen" verschijnen twee nieuwe re-
gels:
− "Config. Zone"
− "Klimaatcurve Zone"
71
BEHEER BIJKOMENDE ZONE
J8
J1
J3
J20
J18
Zone 4
MO1
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18
BUS 1
M03
MIX VALVE
PUMP
FLOW
BUS
SENSOR
L
N
L
L
N L
N
M03
MIX VALVE
PUMP
FLOW
BUS
SENSOR
L
N
L
L
N L
N
J3