•
Controleer of de noodstopschakelaar de motor afzet.
•
Inspecteer het brandstofsysteem visueel op beschadigingen en lekkage.
•
Controleer of de buitenboordmotor stevig op de spiegel is gemonteerd.
•
Controleer het stuursysteem op stroeve en losse onderdelen.
•
Modellen met afstandsbediening - Controleer visueel of de stuurstangbevestigers goed vastzitten. Zie
Stuurstangbevestigers.
•
Inspecteer de schroefbladen op schade.
NA ELK GEBRUIK
•
Spoel het koelsysteem van de buitenboordmotor door als u de motor in zout of vervuild water hebt
gebruikt. Zie Doorspoelen van het koelsysteem.
•
Was alle zoutaanslag af en spoel de uitlaat-uitgang van de schroef en het onderwaterhuis door met
zoet water bij gebruik in zout water.
OM DE 100 BEDRIJFSUREN OF EENMAAL PER JAAR, WAT ZICH HET
EERSTE VOORDOET
•
Smeer alle smeerpunten. Smeer vaker bij gebruik in zout water. Zie Smeerpunten.
•
Ververs de motorolie en vervang het oliefilter. De olie moet vaker worden ververst als de motor onder
moeilijke omstandigheden (zoals langdurig slepen) wordt gebruikt. Zie onder Motorolie verversen.
•
Vervang de bougies na de eerste 100 uur of na het eerste jaar. Controleer daarna de bougies elke 100
uur of eenmaal per jaar. Vervang de bougies wanneer nodig. Zie onder Bougies inspecteren en
vervangen.
•
Inspecteer de thermostaat visueel op corrosie en een gebroken veer. Controleer of de thermostaat bij
kamertemperatuur volledig sluit.
•
Controleer het brandstofslangfilter op verontreinigingen. Zie onder Brandstofsysteem.
•
Controleer de anti-corrosieanodes. Controleer vaker bij gebruik in zout water. Zie onder
Anticorrosieanode.
•
Controleer de klepspeling en stel de kleppen zo nodig af.
•
Tap de olie af uit het onderwaterhuis en ververs deze. Zie onder Onderwaterhuis smeren.
•
Controleer de opklapbekrachtigingsvloeistof. Zie onderOpklapbekrachtigingsvloeistof controleren.
•
Smeer de spiebanen op de aandrijfas.
•
Modellen met afstandsbediening – Controleer de afstelling van de bedieningskabels.
•
Inspecteer de distributieriem. Zie onderDistributieriem inspecteren.
•
Controleer of alle bouten, moeren en andere bevestigers goed aangehaald zijn.
•
Controleer of de motorkapafdichtingen intact en onbeschadigd zijn.
•
Controleer de inwendige motorkapgeluidsisolatie (indien aanwezig) en kijk of het schuimrubber intact
en onbeschadigd is.
•
Controleer of de inlaatdemper (indien aanwezig) op zijn plaats zit.
•
Controleer of de stationairuitlaatdemper (indien aanwezig) op zijn plaats zit.
•
Controleer de luchtinlaat op losse slangklemmen en losse rubber hoezen (indien aanwezig).
OM DE 300 DRAAIUREN OF DRIE JAAR
•
Vervang de waterpompwaaier (doe dit vaker als er oververhitting optreedt of als er een lagere
waterdruk geconstateerd wordt).
VOORAFGAAND AAN OPSLAG
•
Raadpleeg de opslagprocedure. Zie onder Opslag.
1.
Deze onderdelen moeten door een erkende dealer worden onderhouden.
nld
ONDERHOUD
1.
1.
1.
53
1.
1.