S
TORINGEN
C
B
ODE
ETEKENIS
F1
Bij modellen met ventilatie:
Er is een storing in de luchtklep.
F2
Bij modellen met waterverwarming
en/of waterkoeling:
Er is te veel verwarming resp. koe-
ling.
Deze storing kan optreden als het
regelventiel niet goed werkt.
F3
Bij modellen met waterverwarming
en/of waterkoeling:
De CV-installatie of koelmachine
wordt later ingeschakeld dan het
toestel.
Bij modellen met waterverwarming
en/of waterkoeling:
Er is te weinig verwarming resp.
koeling.
Deze storing kan optreden:
• als er onvoldoende warm resp.
koud water wordt aangevoerd,
• als het regelventiel niet goed
werkt.
Bij modellen met elektrische verwar-
ming:
Er is te weinig verwarming doordat
één of meerdere verwarmingsele-
menten niet werken.
54
W
AT TE DOEN
1. Wis de storingsmelding in het beheerdersni-
veau. (Zie paragraaf 4.2.3, functie no. 10.)
2. Bedien de ventilatie/recirculatiefunctie met het bedie-
ningspaneel en controleer of de luchtklep beweegt.
3. Verwijder eventuele obstakels uit het bereik van de
luchtklep.
4. Controleer zekering F100 op de besturingsprint in het
toestel.
5. Controleer bedrading en connectoren X140 en X210.
6. Vervang de klepaandrijving.
1. Schakel het toestel uit en na één minuut weer in
met het bedieningspaneel.
2. Controleer de LED op de ventielaandrijving: deze moet
gaan branden als het toestel uit en in wordt geschakeld
met het bedieningspaneel.
3. Controleer de bedrading en connectoren van de ven-
tielaandrijving (X220 bij koeling, X230 bij verwarming).
4. Neem de aandrijving van het ventiel en controleer de
binnenzijde op mechanische werking en gebreken.
U kunt:
• de CV-installatie resp. koelmachine eerder inschake-
len,
• de CV-installatie resp. koelmachine door het toestel
in laten schakelen, (zie
keuze no. 13)
• deze foutmelding uitschakelen in het installateursni-
veau. (zie paragraaf 4.3.3, functie no. 72)
1. Controleer de werking en de capaciteit van de
CV-installatie.
2. Controleer of de batterij slechts gedeeltelijk warm
wordt: in dat geval moet hij ontlucht worden.
3. Controleer de LED op de ventielaandrijving: deze moet
gaan branden als er een hogere of lagere temperatuur
wordt ingesteld,
4. Controleer de bedrading en connectoren van de ven-
tielaandrijving (X220 bij koeling, X230 bij verwarming).
5. Neem de aandrijving van het ventiel en controleer de
binnenzijde op mechanische werking en gebreken.
1. Controleer de zekeringen van de voeding,
2. Controleer de bedrading en de aansluitingen van de
verwarmingselementen; gebruik het elektrisch schema
als referentie.
Als deze goed zijn, is een relais defect: neem contact op
met Biddle.
V
ENTILATORCONVECTOR
Tabel 4-2
in paragraaf 4.3.4,