I
NSTALLATIE
Ophanging met schroeven
3
Ophanging met draadstangen
1
3
2
22
2. Plaats het toestel tegen de aanzuigsectie: de rand van de
aanzuigsectie moet de achterplaat van het toestel omslui-
ten.
3. Bevestig het toestel aan de aanzuigsectie met 4 bouten M8,
via de sleutelgaten in de achterplaat.
4. Verwijder de tijdelijke ondersteuning onder het toestel.
5. Controleer de stevigheid van de ophanging:
-
Probeer het toestel uit de ophanging te duwen.
-
Schud het toestel kortstondig heen en weer.
2.7.5 Plafondmodel bevestigen
Ophangen direct tegen het plafond
1. Plaats vier schroeven of bouten met een diameter van
maximaal 8 mm. (Zie de maten in
2. Hang het toestel op. Voer dit uit met minimaal twee perso-
nen. (Het gewicht van het toestel is aangegeven op het
typeplaatje, zie paragraaf 1.3.4.)
3. Gebruik de meegeleverde borgringen met sleufgat: beves-
tig de borgringen 3 tussen de kop van de bouten of
schroeven en de beplating.
4. Draai de schroeven of bouten tegen de beplating vast.
5. Controleer de stevigheid van de ophanging:
-
Probeer het toestel uit de ophanging te duwen.
-
Schud het toestel kortstondig heen en weer.
Ophangen aan draadstangen
1. Plaats vier draadeinden M8. (Zie de maten in
Verzeker u ervan dat de draadeinden loodrecht hangen.
2. Draai op elk draadeind twee moeren (1 en 2) met een
tussenruimte van enkele centimeters.
3. Hang het toestel op, op de onderste moeren. Voer dit uit
met minimaal twee personen. (Het gewicht van het toestel
is aangegeven op het typeplaatje, zie paragraaf 1.3.4.)
4. Gebruik de meegeleverde borgringen met sleufgat: beves-
tig de borgringen 3 tussen de moeren 2 en de beplating.
5. Draai de bovenste moeren 1 tegen de beplating vast.
V
ENTILATORCONVECTOR
Tabel
2-4.)
Tabel
2-4.)