I
NSTALLATIE
32
Bij modellen met ventilatie
1. Controleer de afdichting van de buitenluchtdoorvoer: deze
moet tochtvrij zijn.
2. Bedien de ventilatie/recirculatie-functie met het bedienings-
paneel (zie paragraaf 3.4) en controleer of de luchtklep in
alle standen goed sluit.
Als de klep niet goed sluit, is het mogelijk dat het toestel
niet waterpas hangt of dat het toestel niet goed wordt
ondersteund. Corrigeer dit.
3. Schakel de spanning uit, en controleer of de klep door-
voeropening automatisch afsluit. (U hoort daarbij een doffe
klap.)
4. Schakel de spanning weer in, en controleer of de klep weer
normaal functioneert.
V
ENTILATORCONVECTOR