Een herstelapparaat in de opstartvolgorde opgeven
Herstelproblemen oplossen
54
Handboek voor de gebruiker
Stuurprogramma's voor apparaten die al in de fabriek zijn geïnstalleerd, bevinden
zich in de subdirectory SWTOOLS\DRIVERS op het vaste-schijfstation van de
computer (gewoonlijk station C:). De meest recente stuurprogramma's voor appa-
raten die al in de fabriek zijn geïnstalleerd, vindt u ook op de website http://
www.lenovo.com/support. Andere stuurprogramma's worden meegeleverd bij de
desbetreffende apparaten.
U installeert een stuurprogramma voor een tijdens fabricage geïnstalleerd apparaat
als volgt:
1. Zet de computer aan.
2. Roep met behulp van de Windows Verkenner of Deze Computer de
directorystructuur van uw vaste-schijfstation op.
3. Ga naar de directory C:\SWTOOLS.
4. Open de map DRIVERS. In de map DRIVERS bevinden zich verscheidene sub-
mappen die zijn genoemd naar de diverse apparaten die op uw computer zijn
geïnstalleerd, zoals AUDIO of VIDEO.
5. Open de map van het gewenste apparaat.
6. Voer een van de volgende handelingen uit:
v Ga naar de submap van het apparaat en zoek het bestand README.txt of
een bestand met de extensie .txt op. Dit bestand is vaak genoemd naar een
bepaald besturingssysteem, bijvoorbeeld WIN98.txt. Het TXT-bestand bevat
informatie over het installeren van het stuurprogramma. Volg de instructies
om de installatie te voltooien.
v Als de submap voor het apparaat een bestand bevat met de extensie .inf en u
wilt het stuurprogramma installeren met het INF-bestand, klikt u op Start →
Help en ondersteuning om naar Help en ondersteuning van Windows te
gaan. Daar vindt u gedetailleerde informatie over het installeren van het
stuurprogramma.
Ga naar de submap van het apparaat en zoek het bestand SETUP.EXE.
v
Dubbelklik op het bestand en volg de instructies op het scherm.
Voordat u het programma Rescue and Recovery start vanaf een intern vaste-schijf-
station, een schijf, een USB-vaste-schijfstation of andere externe apparaten, moet u
eerst zorgen dat uw herstelapparaat is ingesteld als het eerste opstartapparaat in
de opstartvolgorde van apparaten in het programma Setup Utility. Raadpleeg "Een
opstartapparaat kiezen" op pagina 59 voor gedetailleerde informatie over het tijde-
lijk of permanent wijzigen van de opstartvolgorde.
Opmerking: Als u een extern apparaat gebruikt, moet u eerst de computer uitzet-
ten voordat u het externe apparaat aansluit.
Meer informatie over het programma Setup Utility vindt u in Hoofdstuk 4, "Wer-
ken met het programma Setup Utility", op pagina 57.
Als u niet naar het werkgebied van Rescue and Recovery of naar de Windows-
omgeving kunt gaan, kunt u het volgende doen:
v Gebruik een noodherstelmedium om het werkgebied van Rescue and Recovery
te starten. Zie "Noodherstelmedia maken en gebruiken" op pagina 51.