9.3 Verwarmingswaterdruk controleren
Voor het bijvullen eerst de vulset met water vullen. Dit voorkomt dat er lucht in de installatie komt.
Fig. 30
Wanneer de verwarmingswaterdruk niet behouden blijft, moet de dichtheid van het expansievat en van de
verwarmingsinstallatie gecontroleerd worden.
9.4 In-/Uitschakelen
Inschakelen
Fig. 31
Uitschakelen
Hoofdschakelaar uitschakelen. Het controlelampje dooft.
Let op de vorstbeveiliging (zie paragraaf 9.11) wanneer U de ketel voor langere tijd uitschakelt.
6 720 800 738 (2013/06 BL-NL)
Opgelet: De ketel kan beschadigd worden.
Vul enkel water bij wanneer de ketel koud is.
De wijzer op de manometer (10) moet tussen de 1 en 1,5 bar staan.
Staat de wijzer onder de 1 bar (in koude toestand) dan moet u
bijvullen totdat de wijzer weer tussen de 1 en 1,5 bar staat.
Aanduiding op de manometer
0,6 bar
Minimale vuldruk (bij koude installatie)
1,2 bar
Optimale vuldruk
3 bar
Maximale werkdruk
De maximumdruk van 3 bar mag niet overschreden worden,
ook niet bij hogere vertrektemperatuur. Anders opent het
overdrukventiel.
Hoofdschakelaar inschakelen.
Het controlelampje brandt blauw en in het display verschijnt de
vertrektemperatuur.
De ketel wordt eenmalig ontlucht wanneer hij voor het
eerst ingeschakeld wordt. De verwarmingspomp wordt in
intervallen in- en uitgeschakeld zonder dat de ketel
opspringt. Dit duurt ongeveer 4 minuten. In het display
wordt
weergegeven.
Open de automatische ontluchter (9) sluit deze weer na het
ontluchten.
Wanneer in het display
vertrektemperatuur verschijnt, is het sifonvulprogramma
in werking.
26
afwisselend met de vertrektemperatuur
in afwisseling met de