Aansluiting kamer ernaast
max.
Hoofdkamer
dichtheidscontrole
Zijn alle verbindingen gemaakt,
wordt het manometerstation als
volgt aan de overeenkomstigen
Schraderventielaansluitingen
aangesloten, in zoverre
voorhanden:
rood
= klein ventiel
= inspuitdruk
blauw = groot ventiel
= zuigdruk
Na succesvolle aansluiting wordt
de dichtheidscontrole met droge
stikstof doorgevoerd.
Voor de dichtheidscontrole
worden de gemaakte verbindingen
met lekzoekspray besproeid.
Indien blazen zichtbaar zijn, is de
verbinding niet correct uitgevoerd.
trek dan de schroeven vaster aan of
maak ev. een nieuwe afvlakking.
Na succesvolle dichtheidscontrole
wordt de overdruk uit de
koelmiddelleidingen verwijderd
en een vacuümpomp met een
absolute einddeeldruk van min.
10 mbar in bedrijf gezet, om een
luchtledige kamer in de leidingen te
bekomen. Bijkomend wordt indien
voorhanden vocht uit de leidingen
verwijderd.
7 m
Kamer ernaast
OPGELET
Er dient een vacuüm van
min. 20 mbar abs. gecreëerd
worden!
De duur van de vacuümcreatie
richt zich naar de
buisleidingsvolumen van het
binnentoestel en de lengte van
de koelmiddelleidingen, doch
bedraagt minstens 60 minuten.
Wanneer vreemde gassen en vocht
volledig uit het systeem verwijderd
zijn, worden de ventielen van het
manometerstation gesloten en
de ventielen van het buitendeel,
zoals in hoofdstuk „indienstname"
beschreven, geopend.
condensaansluiting
Op basis van de
dauwpuntonderschrijding aan
de container komt het tijdens de
koelwerking tot condensvorming.
Onder de container bevindt zich
een opvangkuip met seriematige
condenspomp en vlotterschakelaar.
de vlotterschakelaar dient op basis
van defecte afvoervan de condenss
een veiligheidsafschakeling door te
voeren, schakelt de pomp direct in
en loopt ca. drie minuten na.
Frisse luchtaansluiting
De architectonische
■
condensleiding dient geplaatst
met een niveauverschil van
min. 2 %. Eventueel dient een
stoomdiffuusdichte isolatie
voorzien te worden.
Bevindt het niveau van de
■
condensleiding aan het toestel
zich boven de toesteluitlaat, dan
dient de leiding vertikaal naar
boven (max. 1000 mm vanaf de
onderkant van het toestel) en
dan met niveauverschil naar de
afvloeiing geplaatst.
Voer de condensleiding
■
van het toestel vrij in de
afloopleiding. Ingeval condens
in een afwaterleiding gevoerd
wordt, voorzie een sifon als
geurafsluiting.
Bij een toestelwerking beneden
■
0 °C buitentemperatuur dient
gelet op een vorstveilige
plaatsing van de condensleiding.
Ev. dient een buisverwarminging
voorzien.
Na succesvolle plaatsing dient
■
de vrije afloop van condens
gecontroleerd te worden en een
permanente dichtheid verzekerd
te worden.
Frisse
luchtinlaat
Binnen
Buiten
23