Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Rendementen; Bedrijfscyclus - REMKO GPM Series Bedieningshandleiding

Verberg thumbnails Zie ook voor GPM Series:
Inhoudsopgave

Advertenties

Rendementen

�et grootste voordeel van de ap-
paraten is de modulerende wer-
king, d.w.z. het verwarmingsver-
mogen en daarmee de gasdoorzet
(brandstofverbruik) veranderen
naargelang de warmtebehoefte.
Als de warmtebehoefte in een
vertrek afneemt, verbruikt de war-
meluchtbereider minder brandstof,
waarbij het rendement stijgt tot
94%.
Intrinsieke veiligheid
�et verhoogde rendement bij het
minimumvermogen wordt bereikt
door toepassing van moderne
lucht-gas-mengtechniek, waarbij
gelijktijdig de doorzet van verbran-
dingslucht en gas wordt geregeld.
Deze technologie verbetert de
veiligheid van het apparaat, omdat
de gasklep afhankelijk van de
luchthoeveelheid op basis van
zijn fabrieksinstelling de brandstof
toevoert.
In tegenstelling tot atmosferische
branders blijft het CO2-gehalte in
het gehele werkingsgebied van de
apparaten gelijk en is een kleiner
verwarmingsvermogen mogelijk bij
een hoger rendement.
Wanneer er geen verbrandings-
lucht beschikbaar is, blijft de gas-
klep dicht; wanneer de hoeveel-
heid verbrandingslucht afneemt,
vermindert de gasklep automatisch
de hoeveelheid gas en houdt zo
de verbrandingsparameters op een
optimaal niveau.
Minimale emissie van schadelijke
stoffen
De voormengbrander maakt in
combinatie met de lucht-/gasklep
een „schone" verbranding moge-
lijk, waarbij de emissie van schade-
lijke stoffen zeer laag blijft.

Bedrijfscyclus

Werking van de brander
De warmtebehoefte waarbij de
brander wordt gestart, kan worden
ingesteld op de kamertempera-
tuursensor NTC2 van de tempera-
tuurregeling ATR-6.
Zowel bij apparaten met een tem-
peratuurregeling als bij apparaten
zonder temperatuurregeling wordt
de brander alleen gestart wanneer
contact 7-9 van de contactstrip
M1 gesloten is.
Aan het begin, tijdens de ontste-
king, start de besturingsprintplaat
de ventilator van de brander, zodat
de branderkamer gedurende een
vooraf ingestelde tijd wordt voor-
geventileerd. Na deze voorventi-
latie geeft de besturingsprintplaat
het vlambewakingsapparaat ACF
vrij voor ontsteking van de bran-
der.
Daarna gaan gasmagneetklep EV1
en magneetklep EVP open die de
ontstekingsgasbrander voeden.
Op deze manier wordt de ontste-
kingsfase van de ontstekingsbran-
der (via de ontstekingselektrode)
gestart.
De bewakingselektrode controleert
of de gasvlam is ontstoken.
Als deze bedrijfstoestand is her-
kend, opent het controleapparaat
de hoofdgasklep EV2, die de
eigenlijke brander voedt.
Na een bepaalde tijd gedurende
welke beide branders (ontstekings-
brander en hoofdbrander) tegelijk
actief zijn, schakelt de besturings-
printplaat de elektromagneetklep
EVP uit, waarna de ontstekings-
brander uitgaat.
De bewakingselektrode zorgt
eveneens voor de vlambewaking
van de hoofdbrander.
�et startprogramma schakelt de
brander in met een gemiddelde
warmtedoorzet, die is ingesteld
op circa 70% van de maximum
doorzet.
Ongeveer dertig seconden na de
ontsteking begint de brander met
het moduleren van de gasdoorzet
en bereikt daarna de ingestelde
gasdoorzet.
Tijdens het bedrijf regelt de bestu-
ringsprintplaat de gasdoorzet van
de brander evenredig aan de cir-
culatieluchttemperatuur, die wordt
gemeten door de NTC1-sensor op
de achterkant van het apparaat.
uitlaatgassen
lucht
gas
7

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Gpm15Gpm25Gpm35Gpm55Gpm75

Inhoudsopgave