[Poortnummer]
Voer het poortnummer in dat wordt gebruikt voor communicatie met de LDAP-server.
[Time-out voor authenticatie/ophalen van kenmerken]
Geef op hoe lang verificatie en het ophalen van attributen mag duren in een bereik van 15 tot 150 seconden.
[Kenmerk gebruikersnaam]
Voer de attribuutnaam in die moet worden vergeleken met een gebruikersnaam die is ingevoerd tijdens
verificatie, van maximaal 64 alfanumerieke tekens (Bijvoorbeeld: "sAMAccountNaam").
●
Er hoeft niets te worden ingevoerd als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd in
[Inloggegevens].
[Kenmerk e-mailadres]
Voer de attribuutnaam in die moet worden gebruikt voor het verkrijgen van een e-mailadres van de verificatie-
server, van maximaal 64 alfanumerieke tekens. (Bijvoorbeeld: "mail").
[Inloggegevens]
Selecteer [Gebruik] of [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] afhankelijk van het type verificatie geïmplementeerd
door de LDAP-server.
[Gebruik]
[Gebruik
(beveiligingsauthenticatie)]
[Systeembeheerder-ID gebruiken]
Als [Gebruik] is geselecteerd in [Inloggegevens], bepaalt dit of authenticatie met de systeembeheerders-ID
wordt gebruikt. Als u de systeembeheerders-ID wilt gebruiken, selecteert u het selectievakje en geeft u de
gebruikersnaam en het wachtwoord op voor authenticatie. Schakelt u dit selectievakje uit, dan is aanmelding
anoniem (geen gebruikersnaam).
[Gebruikersnaam]
Voer de gebruikersnaam in van het apparaat dat op de LDAP-server is geregistreerd, in de vorm
"(domeinnaam)\(gebruikersnaam)" (voorbeeld: domein1\gebuikersnaam1). Afhankelijk van het type tekens dat
wordt gebruikt kunnen tot wel 120 tekens worden ingevoerd.
[Wachtwoord instellen/wijzigen]
Als u het wachtwoord wilt opgeven of wijzigen, schakelt u het selectievakje in en typt u maximaal 24 tekens in
het vak [Wachtwoord].
[Domeinnaam]
Als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd bij [Inloggegevens], typt u maximaal 120 alfanumerieke
tekens voor de mapnaam in de boomstructuur van Active Directory (bijvoorbeeld: voorbeeld.com).
6
Klik op [OK].
KOPPELINGEN
Bestemmingen op een LDAP-server opgeven(P. 165)
Bestemmingen op een LDAP-server opgeven (E-Mail / I-Fax)(P. 380)
SNTP configureren(P. 517)
LDAP-Server-authenticatie(P. 549)
Netwerk
Met deze optie wordt het apparaat geverifieerd met behulp van de Systeemmanager-ID.
Selecteer deze optie om gegevens afkomstig van Kerberos, een
netwerkverificatieprotocol, te gebruiken voor het verificatiewachtwoord. Als deze
instelling is geselecteerd, moet de klok van de machine worden gesynchroniseerd met
die van de LDAP-server.
516