5
5.5 Inbedrijfname
Aanwijzingen bij het eerste hoogstoken van de
installatie
•
De inbedrijfname en het uitgassen van de installatie
moet dadelijk na het vullen van de installatie gebeuren.
•
Bij het eerste hoogstoken moet erop gelet worden dat de
maximaal mogelijke waterdoorstroming door het con-
densatietoestel verzekerd is. Hiervoor moeten de ventielen
van alle verwarmingselementen volledig geopend zijn.
•
Het hoogstoken moet gebeuren met lage vertrek-
temperaturen en klein vermogen.
Gaskogelkraan openen.
De elektrische bekabeling moet getest zijn.
Waterdruk is beschikbaar, kranen zijn geopend,
voldoende warmteafname is verzekerd.
De WTC is van fabriekswege vooringesteld. Door zijn
volelektronische regeling is een aanpassing aan de
verschillende gassoorten niet nodig.
Daarom is bij de eerste inbedrijfname enkel een controle
van de ingestelde waarden nodig. Deze waarden kunnen
uit de technische gegevens afgeleid worden.
32
Volgende controles moeten doorgevoerd worden:
•
Meting van O
-gehalte bij nominaal vermogen en deel-
2
last (omrekeningstabel O
O
-instelwaarden:aardgas
2
WTC 15/25
O
= 5,5%
2
WTC 32
O
= 4,8%
2
Instelling van het vermogen : zie hoofdstuk 5.5.2.
Is er een afwijking van meer dan ± 0,6 %, dan is een
correctie noodzakelijk.
•
Meting van het vermogen bij nominale belasting
(zie hoofdstuk 5.6).
Nominaal vermogen aanpassen
•
Met parameter P37 kan het stookvermogen
procentueel verminderd worden (zie hfst. 6.3.3).
•
Met parameter A10 kan het maximale ventilator-
toerental verhoogd worden (zie hfst. 6.4.1).
Om de parameter A10 te kunnen instellen, is een PC
met software voor WCM-diagnose nodig (zie hfst.
6.4.1).
Na een succesvolle correctie het nominaal en het minimum
vermogen nogmaals controleren.
Opmerking :
Het ingestelde vermogen mag max. 5 %
afwijken van het op het typeplaatje
aangegeven brandervermogen.
– CO
zie bijvoegsel).
2
2
LPG
O
= 5,8%
2
O
= 4,8%
2