4
4.7 Gaszijdige aansluiting
Gasinstallatie alleen door deskundige vaklui !
De plaatselijke voorschriften en richtlijnen van de
gasmaatschappij in acht nemen.
Ontluchting van de gasleiding
De leidingen zolang met gas doorblazen tot de aanwezige
lucht of het inerte gas uit de leiding verdrongen is. Deze
werken worden uitgevoerd door de gasmaatschappij.
Indien werken werden uitgevoerd aan de gasleiding, b.v.
uitwisseling van bepaalde leidingdelen, armaturen of
gasdebietmeter, dan mag een nieuwe inbedrijfstelling van
de ketel slechts gebeuren nadat het betreffende
leidinggedeelte door de GVM of installatiefirma ontlucht
werd.
Aansluiting van het toestel
Voor de gasaansluiting gebruikt men de als toebehoren
verkrijgbare hoekvormige of rechte gasaansluitkraan.
De voorschriften van de norm NBN D 51.003, editie 2004,
strikt in acht nemen.
Opmerking Door de volelektronische gasmengsel-
regeling is een instelling op de gassoorten
binnen eenzelfde gasfamilie niet nodig.
Veiligheidsventiel LPG
Bij LPG-bedrijf onder het maaiveld is het aangeraden een
bijkomend veiligheidsmagneetventiel in de
gastoevoerleiding te installeren om gasophoping in de
opstelplaats te verhinderen.
Aansluiting volgens stekkertoewijzing hoofdstuk 4.6.1,
stekker MFA (5) of VA (6).
Parametrering van de uitgang MFA of VA op LPG-
veiligheidsventiel zie niveau verwarmingsvakman
parameter P13 of P14.
Omschakeling van aardgas naar LPG : zie bijvoegsel.
26
Gaskarakteristieken
De gaskarakteristieken dienen aangevraagd te worden aan
de gasmaatschappij. Het Wobbegetal Wo moet
gecontroleerd worden. De gasaansluitdruk moet tussen
volgende waarden liggen :
•
aardgas
17...30 mbar
•
LPG
25...57,5 mbar
Bij hogere gasaansluitdrukken moet een
bijkomende gasdrukregelaar aan de WTC
toegevoegd worden.
Bij lagere gasdrukken moet met de
bevoegde gasmaatschappij overleg
OPGELET
gepleegd worden. De WTC mag niet in
bedrijf genomen worden.
Veiligheidsmagneetventiel