Figuur 53
1. Kap
Het stof in de koppeling verspreidt
zich hierbij door de lucht, waardoor u
oogletsel kunt oplopen of bij inhalering
ademhalingsproblemen kunt krijgen.
Draag een veiligheidsbril en een
stofmasker of andere oog- en
adembescherming als u deze
werkzaamheden verricht.
5. Smeer de bewegende onderdelen in de zones
die zijn omcirkeld in Figuur 54. Gebruik
hiervoor een droge smeerspray van Toro, die
verkrijgbaar is bij een erkende Toro-dealer of
-distributeur.
Figuur 54
6. Plaats de kap van de koppeling en zet deze
vast met de drie bouten die u eerder hebt
verwijderd.
7. Sluit de slang weer aan op voorkant van de
tank (Figuur 52).
2. Bouten
De wielen/banden
controleren
Controleer na de eerste 8 bedrijfsuren en daarna
om de 100 bedrijfsuren of de wielen stevig zijn
gemonteerd. Draai de bouten van de voorwielen
vast met een torsie van 68-74 Nm en de moeren
van de achterwielen met een torsie van 54-81 Nm.
U moet de banden minstens om de 100 bedrijfsuren
controleren. Ongelukken tijdens werkzaamheden,
zoals een botsing tegen een trottoirband, kunnen
een band of een velg beschadigen en tevens de
wieluitlijning verstoren. Daarom moet u na een
ongeluk de conditie van de banden controleren.
Toespoor van voorwiel
afstellen
Het toespoor van de voorwielen moet u om de
100 bedrijfsuren of jaarlijks controleren, waarbij de
kortste periode moet worden aangehouden. Het
toespoor moet 0 tot 6 mm zijn
1. Vul de tank met ongeveer 303 liter water.
2. Alle banden controleren en op spanning
brengen; zie Bandenspanning controleren.
3. U moet de spuitmachine een paar keer naar
voren en achteren laten rijden om de A-armen
te ontspannen; daarna moet u de machine
minstens 3 m vooruit laten rijden.
4. Meet ter hoogte van de as de afstand tussen de
voorwielen aan de voorkant en de achterkant
van de wielen (Figuur 55). De afstand aan de
achterkant van de voorwielen ter hoogte van de
as moet worden gemeten met behulp van een
spanklem of een uitlijnmaat. Gebruik dezelfde
spanklem of uitlijnmaat om de afstand aan de
voorkant van de voorwielen ter hoogte van de
as te meten (Figuur 55).
De voorkant van de wielen moet 0 tot 6 mm
dichterbij staan dan de achterkant van de
voorwielen.
51