2.8 Eerste inbedrijfname
De eerste inbedrijfname van het apparaat
alsmede het instrueren van de gebruiker
dienen alleen door een bevoegde
installateur gedaan te worden.
De inbedrijfname van de LWA dient te
geschieden volgens de gebruiks- en
montageaanwijzing.
Voor de inbedrijfname dienen de volgende
punten getest te worden:
Ventilatie-installatie
Werden de luchtleidingen volgens de
regels aangelegd en geïsoleerd?
Verwarmingsinstallatie
Werd de verwarmingsinstallatie op de
correcte druk gevuld en de snelontluchting
van de verwarmingscirculatiepomp (in het
apparaat) geopend?
Voorraadreservoir
Werd het voorraadreservoir gevuld
(warmwaterkraan openen totdat er water
uitloopt)?
Temperatuursensoren
Werden alle temperatuursensoren juist
aangesloten en geplaatst?
Netaansluiting
Werd de netaansluiting vakkundig
uitgevoerd?
Werd de spanningsvoorziening van de
tweede warmtebron op de LWA
aangesloten?
Daarna het systeem op maximale
bedrijfstemperatuur verwarmen en nogmaals
ontluchten.
Let bij vloerverwarming op de
maximale systeemtemperatuur.
Het apparaat (ventilatie en
warmtepomp) mag gedurende de
bouwfase niet in gebruik zijn.
Voor droogverwarmen kan de LWA
volgens punt 2.8.1 in werking gesteld
worden.
2.8.1 Verwarmen met alleen een externe
tweede warmtebron
(warmtepomp en ventilatie uitgeschakeld)
Om alleen met een externe warmtebron te
kunnen verwarmen dienen op de volgende
punten te worden gelet:
– Stel het apparaat alleen in het 2
bedieningsniveau in op de bedrijfssoort
ventilatie in de stand-by stand.
– Stel parameter 31 in op 1.
– Stel parameter 21 in op de gewenste
aanvoertemperatuur.
– Indien een nachtstroomcontact is
aangesloten, moet deze worden
onderbroken.
Voor het uitvoeren van
werkzaamheden aan de schakelkast
dient het apparaat spanningvrij te worden
geschakeld.
2.8.2 Inbedrijfstelling van de regeling
De regeling van de LWA stuurt en bewaakt
de drie functies van het apparaat.
1. Verwarmen
2. Ventileren
3. Proceswater verwarmen
De regeling wordt bij Stiebel Eltron vooraf
zo ingesteld, dat met de behoeften van de
meeste gebruikers rekening wordt gehouden.
Indien u echter de regeling van de LWA aan
speciale behoeftes van de gebruikers of de
plaatselijke gegevens van het woongebouw
wilt aanpassen, dan kan dat ook. Bij de
inbedrijfstelling kunnen naast de ingestelde
waarden, die in de gebruiks- en
montagehandleiding worden beschreven, ook
de voor de installatie specifieke parameters
(nrs. 20-62) worden aangepast. Deze
parameters zijn door middel van een code
beveiligd tegen ongeoorloofde aanpassingen.
Alle parameters kunnen na elkaar worden
getest. De ingestelde waarden dienen in de
hiervoor bestemde ruimte (installatiewaarde)
van de inbedrijfstellingslijst op pagina's 10 en
11 te worden ingevoerd.
Installatieconfiguratie door de instellingen in
de inbedrijfstellingslijst.
De inbedrijfstellingslijst (zie bladzijden 10 en
11) bevat alle instellingen voor de werkwijze
van de regeling. Bij verkeerde werking van de
installatie dient u eerste de instellingen van de
inbedrijfstellingslijst te controleren.
Resetmogelijkheden
1. Voer een reset uit door aan de draaiknop
ϖαν Αυτο naar Reset en weer terug te
draaien.
De voor de installatie specifieke
programmering blijft gehandhaafd.
2. Voer een reset uit door aan de draaiknop
van Auto naar Reset en weer terug te
draaien en druk tegelijkertijd op de PRG-
toets. In het display dient nu EEPR te
verschijnen. (Hardware-reset van de
EEPROM). De regeling wordt teruggezet
naar de fabrieksstand, inclusief het
codenummer.
Parameter 32 moet weer op 2 gezet
worden. Bij zonne-energiebedrijf
moet bij de apparaten LWA 203/303 GS
parameter 26 weer op 3 gezet worden. De
e
stooklijnen moeten weer opnieuw
worden ingesteld, waarbij erop moet
worden gelet, dat beide stooklijnen op
dezelfde waarde worden ingesteld.
Bovendien wordt de bedrijfsurenteller
weer op nul gezet.
Stilstandtijd
Na het uitschakelen van de warmtepomp
wordt een vast-ingestelde stilstandtijd van 20
minuten ingesteld, om de compressor te
beschermen. Onder parameter 77
„Installatie-analyse" in de inbedrijfstellingslijst
kan de nog resterende tijd worden
opgevraagd. Als de stilstandtijd actief is,
knippert bij gesloten klep het
2.8.3 Instellingen (3
Bij de inbedrijfstelling van de centrale
ventilatie-installatie moeten naast de
instellingen in het 2
installatiespecifieke parameters worden
vastgelegd. Deze worden ingesteld in het 3
bedieningsniveau, die door een code is
afgeschermd. Alle parameters kunnen na
elkaar worden getest. De ingestelde waarden
dienen in de hiervoor bestemde ruimte
(installatiewaarde) van de inbedrijfstellingslijst
op pagina's 10 en 11 te worden ingevoerd.
De bij de parameterbeschrijving opgegeven
waarden zijn standaardwaarden.
Aanwijzing
direct een verandering. Vele instellingen
grijpen pas in bij bepaalde situaties of na
voltooiing van een wachttijd.
01 Code-nr.
Voor het wijzigen van parameters in het 3
bedieningsniveau moet de juiste code van
vier tekens worden ingevoerd. Nadat u op de
PRG-toets heeft gedrukt (de controlelamp
gaat branden) kan het eerste getal met de
draaiknop worden ingesteld. Als u nogmaals
op de PRG-toets drukt, wordt het getal
bevestigd. Als u de draaiknop verdraait,
knippert het tweede getal van het
codenummer. Deze kan door drukken op de
PRG-toets worden ingesteld, enz. Bij juiste
invoer van de 4 tekens van de code,
verschijnen 4 strepen in het display. Daarmee
heeft u toegang tot het 3
Bij het sluiten en opnieuw openen van de
klep moet het codenummer opnieuw
worden ingegeven. Voor het aflezen van de
instellingen hoeft het codenummer niet te
worden ingesteld.
02 Code-nr.
Als u het standaardcodenummer wilt wijzigen,
wordt hier het gewenste nummer, zoals
beschreven onder parameter 01, ingevoerd.
Bij verlies van de nieuwe codes dient
u de regelaar te resetten (zie de
resetmogelijkheden onder punt 2).
20 Max. aanvoertemperatuur van de
WP-sensor [°C]
21 Max. aanvoertemperatuur [°C] 50
Deze instelling begrenst de
aanvoertemperatuur van het
verwarmingscircuit. Het bereiken van deze
waarde veroorzaakt geen foutmelding.
Onder de installatieparameters Info Temp. kan
de maximale aanvoertemperatuur als
parameter 9 worden ingegeven.
24 Temperatuurverschil delta-T
(Zonne-energiebedrijf) [K]
Temperatuurverschil tussen collector- en
boilertemperatuur
-symbool.
bedieningsniveau)
e
e
bedieningsniveau ook de
e
Niet alle instellingen geven
1000
e
e
bedieningsniveau.
wijzigen
65
03