2.6 Montage
2.6.1 Transport
Ter voorkoming van beschadigingen dient het
apparaat loodrecht in de verpakking te
worden vervoerd. Bij beperkte
transportmogelijkheden kan het apparaat
hellend naar achteren worden vervoerd.
2.6.2 Opstelling
1. Draai de vier schroeven aan de
wegwerppallet los.
2. Verwijder de schijven.
3. Voordat u het apparaat van de pallet
verwijdert, haalt u de trillingsdemper
(rubber voetjes) uit de verpakking en
schroeft u deze volledig in het apparaat.4.
Verwijder het apparaat van de pallet en
plaats het.
5. Stel het apparaat waterpas door de
trillingsdempers( voetjes) te verstellen.
Testen van de omstandigheden van de
plaats van opstelling
De ruimte waarin de LWA moet worden
geïnstalleerd, moet voldoen aan de volgende
voorwaarden:
Vorstvrij.
Aansluitmaten
1
Koudwater toevoer
2
Warmwateraansluiting
3
Condensaatafvoer
4
Circulatieaansluiting
5
Toevoerleidingverwarming
6
Retourleiding verwarming
7
Expansievat
8
Vul- en aftapkraan warmwater
9
WT-toevoer *
1 0
WT-retourleiding *
1 1
Steunen afvoerlucht
1 2
Steunen afvoerlucht (naar keuze te
monteren)
1 3
Vul- en aftapkraan warmwater
1 4
Veiligheidsklep
1 5
Doorgangssperklep
1 6
Controlepunten voor de manometer
1 7
Terugstroomblokkering
1 8
Testventiel
1 9
Drukreduceerventiel alleen bij meer dan
4,8 bar overdruk
2 0
Doorvoer voor elektrische leidingen
2 1
Circulatiepomp
2 2
Dompelhuls voor temperatuursensor *
2 3
Toevoer tweede warmtebron
2 4
Retourleiding tweede warmtebron
* Alleen bij GS-uitvoering
Afb. 9
Vloer met draagvermogen (gewicht van de
LWA met water bedraagt ongeveer 500 kg).
De LWA mag niet in ruimtes worden
gebruikt, die door stof, gas of dampen
explosiegevaarlijk kunnen zijn.
De naar het apparaat gevoerde
afvoerlucht mag niet kouder zijn dan +15
°C, aangezien er anders op de verdamper
ijsvorming op zal treden. Verder daalt bij
dalende afvoertemperatuur het
rendement van het warmtepompbedrijf.
Het grondvlak van de opstelruimte dient
minimaal 2 m² te bedragen. Hierbij dient
minimaal een volume van 4 m³
aangehouden te worden.
De LWA mag door wanden en plafonds
niet verder in ruimte beperkt worden als
aangegeven in afb. 8.
Bij opstelling van het ventilatietoestel in
een verwarmingsruimte dient zeker
gesteld te worden, dat het bedrijf van het
verwarmingstoestel niet wordt benadeeld.
2.7 Montage van het toestel
2.7.1 Warmwateraansluiting
De aansluiting van de LWA dient volgens de
water- en installatietekeningen van de bijlagen
TWW
21
17
14
TW
18
19
17
16
15
Ø160
12
503
24
7
5
6
23
20
2
4
13
1
15
10
door een installateur te worden uitgevoerd.
Met betrekking tot de veiligheidstechnische
inrichting van de verwarmingsinstallatie dienen
zowel DIN 4751 bladen 1 en 2 als TRD 721
(veiligheidsinstallaties) gevolgd te worden.
Om onder alle bedrijfsomstandigheden een
voldoende volumestroom door de
warmtepomp te kunnen garanderen, dient
een overstroomventiel te worden
aangebracht en dienovereenkomstig te
worden afgesteld.
Aansluiting van de aanvoer- en
afvoerleidingen
Door de trillingsarme constructie van de
warmtepomp worden geluidstrillingen door
de constructie in grote mate vermeden. Voor
eenvoudige aansluiting aan de
verwarmingsinstallatie zijn bij het apparaat (in
de extra verpakking) beugels bijgeleverd.
Doorspoelen van de
verwarmingsinstallatie
Voordat u de warmtepomp aansluit, dient het
leidingsysteem eerst grondig doorgespoeld te
worden. Ongerechtigheden, zoals
zweetdruppels, roest, zand, afdichtmaterialen,
enz. schaden de
11
8
3
9
22
Maten in mm
25