4.
Nadat u het papier in de lade hebt geplaatst, knijpt
in de papiergeleiders en de papierlengtegeleider en
verschuift u ze.
Duw de papierbreedtegeleider niet te ver door
●
waardoor het afdrukmateriaal gaat buigen.
Als u de papierbreedtegeleider niet aanpast,
●
kunnen er papierstoringen optreden.
Gebruik geen een papier waarvan de voorste
●
rand is omgekruld, omdat dit een
papierstoring kan veroorzaken of het papier
kan gaan kreuken.
5.
Plaats de lade terug in het apparaat.
6.
Als u een document afdrukt, stelt u de papiersoort
en het papierformaat in voor lade 2/de optionele
lade.
VOORZICHTIG:
Om papierstoringen te
voorkomen, drukt u de invoerplaat van lade 2/de
optionele lade altijd omlaag wanneer u papier
plaatst.
NLWW
2
1
Papier in de lade plaatsen
3
29