7 Inbedrijfstelling
83322007 1/2021-08 La
Montage- en bedieningsrichtlijnen
Gasbrander WG40.../3-A ZM-PLN
4. Openlopen naar vollast.
Op toets [+] drukken.
De brander loopt naar werkingspunt P1.
CO-gehalte van de verbranding controleren en evt. verbrandingswaarde via de
positie van de gassmoorklep [G] aanpassen.
Op toets [+] drukken.
De brander loopt naar het volgende werkingspunt.
Stappen bij elk werkingspunt herhalen, tot P9 bereikt is.
5. Vollast instellen
Bij het regelen de vermogengegevens van de ketelproducent en het arbeidsveld
van de brander in acht nemen [hfst. 3.4.6].
Toerental in vollast zo laag mogelijk instellen, maar niet lager dan 90 %. Daarbij op
de vlamstabiliteit letten.
Vereist gasdebiet (werkingsvolume V
Insteldruk en/of positie gassmoorklep [G] optimaliseren tot het gasdebiet (V
bereikt is.
Verbrandingswaarden controleren.
Vereist NO
-gehalte via luchtklep met toets [L/A] instellen.
x
Het NO
-gehalte mag niet lager liggen dan 18 mg/kWh en het O
X
lager dan 5 %.
O
-gehalte
2
7,5 %
6,5 %
6,0 %
5,0 %
Vanaf een luchtkleppositie van 90° kan het NO
de gassmoorklep met toets [G] en/of via de drukregelaar gereduceerd worden.
Gasdebiet opnieuw bepalen.
Insteldruk op de drukregelaar evt. aanpassen en luchtovermaat opnieuw
instellen.
Bij een hoger O
-gehalte stijgt de vuurhaarddruk.
2
De insteldruk na deze stap niet meer veranderen.
60-132
) berekenen [hfst. 7.6].
B
NO
-gehalte aardgas
x
ca. 20 mg/kWh
ca. 30 mg/kWh
ca. 50 mg/kWh
ca. 80 mg/kWh
-gehalte enkel door het sluiten van
x
)
B
-gehalte niet
2
NO
-gehalte vloeibaar
x
gas
–
ca. 60 mg/kWh
ca. 80 mg/kWh
ca. 140 mg/kWh