Montagehandleiding ECblue
5 Elektrische installatie
5.1
Veiligheidsmaatregelen
Gevaar door elektrische stroom
Werkzaamheden aan elektrische onderdelen mogen alleen door een elektricien of elektrisch
geschoolde personen onder toezicht van een elektricien gedaan worden volgens de regels der
techniek.
De 5 elektrische veiligheidsregels moeten in acht worden genomen!
Nooit onder spanning aan het apparaat werken! Ook na het uitschakelen staat het tussencircuit nog
onder spanning. Een wachttijd van minstens 3 minuten moet worden aangehouden.
Naburige elektrische inrichtingen afdekken tijdens montagewerkzaamheden.
Kabelkoppelingen van metaal zijn in kunststof klemmenkasten niet toegestaan omdat er geen
equipotentiaal plaatsvindt.
Eventueel kunnen voor de realisering van een veilige elektrische scheiding verdere maatregelen
nodig zijn.
Het apparaat mag alleen worden aangesloten op stroomcircuits die met een alpolig scheidende
schakelaar kunnen worden uitgeschakeld.
De werking van het apparaat mag niet zonder behuizingsafdekkingen plaatsvinden, omdat er in het
binnenste van het apparaat spanninggeleidende, blanke onderdelen zitten. Het niet opvolgen van
deze bepaling kan tot aanzienlijk letsel leiden.
In de eindtoepassing moeten de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen gewaarborgd zijn.
De exploitant van het apparaat is verantwoordelijk voor de EMC-compatibiliteit van de gehele
installatie volgens de lokaal geldende normen.
Elektrische inrichtingen moeten regelmatig worden gecontroleerd: losse verbindingen moeten weer
worden aangesloten, beschadigde leidingen of kabels moeten direct worden vervangen.
5.2
Installatie volgens EMV
5.2.1
Stromen component
Op grond van onbekende systeemomstandigheden, werking van meerdere inbouwcomponenten in
het eindapparaat (bijv. airconditioning) en niet bekende impedanties op het aansluitpunt, die invloed
hebben op de stroom component, vindt de classi?catie als "professioneel gebruikt" apparaat conform
EN 61000-3-2 plaats. De aansluiting aan de laagspanningsvoorziening (openbare net) is toegestaan
voor zover dit werd overlegd met het verantwoordelijke energiebedrijf.
Desgewenst kan een ingangsimpedantie worden toegepast zodat de grenswaarden voor stroom
component zonder beperkingen worden aangehouden (accessoires verkrijgbaar afhankelijk van de
systeemomstandigheden).
5.2.2
Stuurleidingen
Let bij het verdere verloop van de aangebrachte leiding op voldoende afstand tussen de net- en
stuurleidingen teneinde beïnvloeding van de stuurleiding door storingen te voorkomen.
Afgeschermde kabels zijn alleen zinvol als het mogelijk is om de afscherming aan één zijde met de
beschermingsleiding PE te verbinden, zo kort en inductiearm mogelijk. Neem hiervoor de
aansluitmogelijkheden van de toegepaste componenten in acht. Bij contact van de afscherming aan
beide zijden, moet er rekening worden gehouden met eventuele vereffeningsstromen!
5.3
spanningsvoorziening
5.3.1
Netspanning
Aansluiting netspanning op: PE, L1 en N. Let hierbij op dat de netspanning overeenstemt met de
gegevens op het vermogensplaatje en binnen de toelaatbare toleranties ligt (zie Technische
gegevens).
Gevaar door elektrische stroom
De ventilator/motor is uitsluitend bestemd voor gebruik als inbouwcomponent. De aansluitleiding
(voedingsspanningsaansluiting) moet daarom als interne leiding worden gezien. Een rechtstreekse
netaansluiting is niet toegestaan.
Tussen de aansluiting van de spanningsvoorziening van het apparaat en de beschermingsleiding
3 PE4 , is in geen geval een hogere spanning toegestaan dan de aangegeven netspanning van het
apparaat!
L-BAL-F066-NL 2024/04 Index 012
Art.-nr. 00702826-NL
16/43
Elektrische installatie