4. Installatie
4.1 Plaatsing
De drukverhogingsinstallatie moet geplaatst worden in een vol-
doende geventileerde ruimte, om oververhitting van de motoren
te voorkomen. De installatie moet dusdanig geplaatst worden dat
er minimaal 1 m vrije ruimte rondom, voorzien is.
Gebruik een vorklift om de installatie de verplaatsen.
4.2 Fundering
De drukverhogingsinstallatie behoeft geen speciale fundering,
maar moet geplaatst worden op een effen en stabiele onder-
grond, zoals een klassieke bevloering.
4.3 Leidingswerk
De pijlen die zich bevinden op de voet van de pompen, duiden de
richting van de vloeistof aan, wanneer de pompen in werking zijn.
Het volgen van het begin van de pijl, brengt u bij de zuigcollector,
die wordt verbonden met de zuigzijde van de installatie. Het vol-
gen van einde van deze pijl brengt u bij de perscollector, die
wordt verbonden met de perszijde van de installatie en de expan-
sievaten.
De leidingen verbonden met de installatie moet voldoende ruim
bemeten zijn. Om resonantie te vermijden, moeten leidingscom-
pensatoren voorzien worden, zowel aan zuig- als perscollector,
zie fig. 4.
De leidingen worden verbonden met de collectoren van de druk-
verhogingsinstallatie. Ieder uiteinde mag gebruikt worden. Om
het ongebruikte eind te dichten, gebruik een dichtingsmiddel en
monteer een blindmof. In geval van flenzen, dicht met een pak-
king en blindflens.
De Hydro 1000 moet aangespannen worden voor opstart.
De door u gemonteerde leidingen moet bevestigd worden aan het
gebouw/fundering, zodat de leidingen niet kunnen bewegen noch
torsen.
Fig. 4
1
2
1. Leidingscompensatoren.
2. Steun voor leidingen.
Leidingscompensatoren, steunen voor leidingen en trillingsdem-
pers, getekend in fig. 4 zijn niet inbegrepen in een standaard
Hydro 1000 drukverhogingsinstallatie.
2
1
2
4.4 Droogloopbeveiliging
Het is mogelijk een drukschakelaar te monteren aan de zuigzijde
van de drukverhogingsinstallatie, dit om de ingangsdruk te con-
troleren, en de installatie te vrijwaren van droogloop. (Een vlotter-
schakelaar kan gebruikt worden als de installatie aanzuigt vanuit
een open reservoir).
De Hydro 1000 mag niet starten, vooraleer een droogloopbeveili-
ging is aangesloten.
Wanneer de voordruk/niveau daalt onder de vereiste minimum
waarde, worden de pompen uitgeschakeld.
Wanneer de minimum verseiste voordruk/niveau opnieuw bereikt
wordt, kan de installatie manueel of automatisch gereset worden.
4.5 Aanzuig
De pompen mogen niet starten vooraleer deze volledig zijn opge-
vuld met water. Zie de installatie- en bedieningsinstructies voor
CR pompen.
4.6 Elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting moet uitgevoerd worden door een be-
voegde electricien in overeenstemming met de locale reglemen-
tering.
De aansluitschema en motorplaatjes, tonen de vereiste waarde
van de voedingsspanning.
Er is geen extra motorbeveiliging vereist, als de motorbeveiliging
in de schakelkast wordt aangewend.
Voor kabelaansluitingen worden gemaakt, hetzij aan
de pomp of in de schakelkast, moet de voedings-
spanning altijd worden uitgeschakeld!
5. Instellingen
5.1 Timers
De 3 timers, ingebouwd in CS 1000 schakelkast, kunnen gebruikt
worden om de werking van de installatie te optimaliseren. De ti-
mers worden individueel ingesteld.
Opstart vertraging TR 1 (0-5 sec.)
Functie:
minimum vertraging tussen het starten van
iedere pomp.
Voorkomt:
simultane start van alle pompen op hetzelfde
ogenblik in geval van:
- inschakelen bij spanningsonderbreking,
- een optredend piekverbruik,
- automatische reset van de
droogloopbeveiliging.
onderdruk in zuigcollector.
overbelasting van voedingsnet.
waterslagen.
Stopvertraging TR 2 (0-5 sec.)
Functie:
minimum vertraging tussen het stoppen van
iedere pomp.
Voorkomt:
simultane stop van alle pompen in geval van
plotselinge stop van waterafname.
waterslagen.
Nadraaitijd TR 3 (0-5 sec.)
Functie:
tijdsvertraging tussen het uitschakelen van de
pompen en het bereiken van de uitschakeldruk.
Bewerkstelligt: pompen blijven korte tijd in werking nadat de
uitschakeldruk bereikt is.
Vermindert:
aantal start en stops per uur.
5