Afb.54 Controle rookgasafvoer en luchttoe
voer
7601055 - v.10 - 30052016
10.2.2 Controle van de waterdruk
1. Controleer de waterdruk.
De waterdruk moet minimaal 0,8 bar zijn.
2. Als de waterdruk lager is dan 0,8 bar: vul de CV-installatie bij.
Voor meer informatie, zie
Vullen van de installatie, pagina 38
Vullen van de installatie met bijvulinrichting (indien aanwezig), pa
gina 39
10.2.3 Controle van het expansievat
1. Controleer het expansievat en vervang deze indien nodig.
10.2.4 Controle van de ionisatiestroom
1. Controleer de ionisatiestroom in vollast en laaglast.
De waarde is na 1 minuut stabiel.
2. Reinig of vervang de ionisatie- en ontstekingselektrode, wanneer de
waarde lager is dan 3 µA.
Voor meer informatie, zie
Vervanging van de ionisatie-/ontstekingselektrode, pagina 56
10.2.5 Controle van de tapcapaciteit
1. Controleer de tapcapaciteit.
2. Is de tapcapaciteit merkbaar minder (temperatuur is onvoldoende
en/of het debiet is minder dan 6,2 l/min), reinig dan de platenwarm
tewisselaar (ww-zijdig) en de tapwatercartridge.
Voor meer informatie, zie
Reiniging van de platenwarmtewisselaar, pagina 57
Reiniging van de tapwatercartridge, pagina 58
10.2.6 Controle van de rookgasafvoer-/luchttoevoeraansluitingen
1. Controleer de aansluiting van de rookgasafvoer en de luchttoevoer
op conditie en dichtheid.
AD-0000280-01
10.2.7 Controle van de verbranding
De verbrandingstechnische controle gebeurt door meting van het O
centage in het rookgasafvoerkanaal.
CO-meting
Voer een meting uit bij vollast (CV) en laaglast. Het gemiddelde van deze
twee gemeten waarden moet als volgt worden bepaald: Berekende waar
de = 0,35 maal de waarde bij vollast (A) + 0,65 maal de waarde bij laag
last (B).
Voorbeeld: CO = (0,35 x CO
Toelichting
De berekende waarde moet op het verbrandingsattest genoteerd
worden (Plaatselijk onderhoudsbesluit).
) + (0,65 x CO
)
A
B
10 Onderhoud
-per
2
53