3.3.3
Werkfases
De machine is uitgerust met een controlesysteem van de overhelling. Dit systeem zorgt ervoor dat het
heffen niet plaats kan vinden indien de machine instabiel staat. Het werk kan pas hervat worden als de
machine in een stabiele stand gezet is. Als het rode lampje en de zoemer (deze laatste alleen als het
platform opgeheven is) op de bedieningskast op het platform in werking treden, dan betekent dat dat de
machine niet goed staat (zie de paragrafen met betrekking tot de "Wijze van gebruik") en moet het platform
weer in de lage stand gebracht worden om het werk te kunnen hervatten. Als het overhellingsalarm
inschakelt terwijl het platform omhoog staat is de enige manoeuvre die mogelijk is het platform laten zakken.
De machine is voorzien van een controlesysteem van de last op het platform. Dit systeem zorgt ervoor dat
het platform niet kan bewegen als het platform overbelast wordt. In geval van overbelasting van het reeds
opgeheven platform wordt ook de rijmanoeuvre verhinderd. Het platform kan dan pas weer in beweging
gesteld worden nadat de overtollige last van het platform verwijderd is. Als het akoestische
signaleringssysteem en het rode lampje op de bedieningskast op het platform in werking treden, dan
betekent dat dat het platform overbelast is (zie het hoofdstuk "Rood overbelastingswaarschuwingslampje")
en moet de overtollige last van het platform verwijderd worden om het werk te kunnen hervatten.
De machine is in overeenstemming met de norm EN280:2001 uitgerust met een systeem om het risico van
afhakken en verbrijzelen in de hefconstructie te vermijden: de daalbeweging wordt automatisch onderbroken
op een punt waarop de verticale afstand tussen de uiteinden van het schaarmechanisme groter is dan 50
mm. In deze toestand attendeert de zoemer op de gevaarlijke situatie door zijn werkingsfrequentie te
verhogen. De medewerker die zich op het platform bevindt moet het bedieningselement voor het dalen van
het platform loslaten en wachten totdat de zoemer uitgaat (ongeveer 3 seconden), waarna hij de bediening
van het dalen weer kan hervatten: de zoemer en het waarschuwingslampje (indien aanwezig) schakelen
onmiddellijk met een hogere frequentie dan normaal in, terwijl de beweging ongeveer 1,5 seconde vertraagd
wordt. De zojuist beschreven modus wordt bovendien ingeschakeld bij elke bediening van de daalbeweging
op een lagere platformhoogte dan waarop het platform automatisch stopt (zie het hoofdstuk "Heffen en
dalen").
De machine met elektrische aandrijving is uitgerust met een controlesysteem van de laadtoestand van de
accu (accubeveiligingssysteem): als de acculading 20% bereikt wordt de medewerker die zich op het
platform bevindt op deze toestand geattendeerd doordat het rode lampje gaat knipperen. In deze toestand
wordt de hefmanoeuvre verhinderd, de accu moet dus onmiddellijk opgeladen worden.
Er mag niet over de balustrade van het platform heen geleund worden.
In ieder geval moet er gecontroleerd worden of er zich behalve de bediener geen andere personen binnen
de actieradius van de machine bevinden. Als men zich op het platform bevindt moet men tijdens het
verplaatsen van de machine bijzonder goed oppassen dat het personeel dat op de grond staat niet geraakt
wordt.
Tijdens het werken op plaatsen die voor het publiek zijn opengesteld moet de werkzone met hekken of
andere adequate signaleringsmiddelen afgezet worden om te voorkomen dat mensen die niet bij het gebruik
van de machine betrokken zijn gevaarlijk dicht in de buurt van de mechanismen van de machine komen.
Zeer slechte weersomstandigheden dienen vermeden te worden en dit geldt met name voor harde wind.
Het heffen van het platform mag alleen gebeuren als de machine op een stevig en horizontaal terrein staat
(wat betreft de snelheid zie folgende hoofdstukken).
Het rijden met een omhoog staand platform mag alleen gebeuren als het terrein waar men zich op bevindt
stevig en horizontaal is.
Om te voorkomen dat onbevoegden de machine kunnen gebruiken moet na afloop van de werkzaamheden
de sleutel uit het contact gehaald worden en moet de sleutel op een veilige plaats opgeborgen worden.
Er dient altijd voor gezorgd te worden dat de voor de werkzaamheden benodigde uitrustingen en werktuigen
op een stabiele plaats liggen om te vermijden dat zij naar beneden vallen en het personeel dat op grond
staat in gevaar kunnen brengen.
Bij de keuze van de plaats waar de wagen opgesteld wordt, wordt geadviseerd om de figuren goed te bekijken op basis waarvan
het mogelijk is om de actieradius van het platform vast te stellen (hfst. 2), om mogelijk onverwachts contact met obstakels te
voorkomen.
Gebruiks- en onderhoudshandleiding – Serie X – XS E RESTYLING
Blz. 46