Inhoudsopgave
Advertenties
Figuur 7. De toets Adjust Display (Weergave aanpassen), de toets Interrogate (Ondervragen), de
toets Interrogate Monitors (Monitors ondervragen) en het menu Tools (Hulpmiddelen)
6. Toets Adjust Display (Weergave aanpassen)
7. Interrogate (Ondervragen)
8. Toets Interrogate Monitors (Monitors ondervragen)
9. Menu Tools (Hulpmiddelen)
8.
Plaats de inductieve telemetriekop boven het apparaat van de patiënt. Plaats de magneet
niet in de kop.
OPMERKING: Gebruik voor apparaten die inductieve telemetrie gebruiken uitsluitend
de telemetriekop Model 3630 met het Merlin PCS. De telemetriekop Model 3530, die
gebruikt wordt met de programmer Model 3510/3500, kan niet gebruikt worden met
het Merlin PCS.
De telemetriekop kan verbonden worden met een kopverlengsnoer, zie Accessoires
(pagina 48). Bij gebruik van meer dan één verlengsnoer kan het telemetriesignaal
echter zwakker en het bereik kleiner worden.
Plaats de inductieve kop niet bovenop de Merlin™ PSA Model EX3100.
9.
Selecteer de toets Interrogate (Ondervragen) voor pacemakers, ICD's en CRT's, of selecteer
de toets Interrogate Monitors (Monitors ondervragen) voor hartmonitors. Met behulp van de
indicators voor telemetriesterkte boven in het scherm en op de telemetriekop bepaalt u de
juiste positie van de kop ten opzichte van het apparaat. Eén brandend lampje geeft aan dat
er telemetrie plaatsvindt. Als er meer lampjes branden, is het signaal sterker.
LET OP: De telemetrie kan worden verstoord als de kop en het implantaat zich op
een afstand van minder dan 0,3 m van het Merlin PCS bevinden.
10. Als voor het ondervraagde apparaat een magneet nodig is, verschijnt er een melding dat u
de magneet in de telemetriekop moet plaatsen. Plaats de magneet zo dat hij niet buiten de
kop uitsteekt.
9
Advertenties
Inhoudsopgave
