Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

De Bijverwarmingsstappen Testen; Het Dhp-A Opti-Buitengedeelte Testen; Testen Beëindigen; Inbedrijfstelling - Danfoss DHP-A Opti Installatiehandleiding

Voor woningen
Verberg thumbnails Zie ook voor DHP-A Opti:
Inhoudsopgave

Advertenties

Installatiehandleiding
10.5.7

De bijverwarmingsstappen testen

1. Start de circulatiepomp door de parameter CIRC.POMP in te stellen op 100 (1 bij circulatiepomp met vast toerental).
2. Start de eerste bijverwarmingsstap door de parameter BIJVERW. 1 in te stellen op 1.
3. Ga na of de bijverwarmingsstap werkt door het menu MANUEEL TEST af te sluiten en naar het menu INFORMATIE -> TEMPERATUUR
-> AANV.LEIDING te gaan om te controleren of de temperatuur stijgt.
4. Keer terug naar het menu MANUEEL TEST en stop BIJVERW. 1 door de waarde weer in te stellen op 0.
5. Herhaal de stappen voor de eerste bijverwarming voor BIJVERW. 2 en BIJVERW. 3 afhankelijk van de daadwerkelijke zekeringwaar-
de.
6. Stop de circulatiepomp door de parameter CIRC.POMP in te stellen op 0.

Het DHP-A Opti-buitengedeelte testen

10.5.8
N
1. Start de ontdooishunt door de parameter SHUNT ONTD. in te stellen op - (min). Controleer of de shuntmotor werkt.
2. Start de ventilator op laag toerental de waarde VENTILATOR L in te stellen op 1. Controleer of de ventilator met laag toerental
draait.
3. Start de ventilator op hoog toerental de waarde VENTILATOR H in te stellen op 1. Controleer of de ventilator met hoog toerental
draait.
4. Controleer of de temperatuur van de ontdooisensor gelijk is aan de werkelijke buitentemperatuur.
10.5.9
Testen beëindigen
1. Stel de parameter voor MANUEEL TEST in op 0.
10.6

Inbedrijfstelling

10.6.1

Bedrijfsmodus selecteren

1. Stel de warmtepomp in op de gewenste bedrijfsmodus in het menu INFORMATIE -> BEDRIJF.
2. Eventueel moeten ook bepaalde parameters in het regelsysteem worden ingesteld, zoals KAMER en STOOKLIJN.
10.6.2

Aanpassing aan het verwarmingssysteem

Als een circulatiepomp met vast toerental wordt gebruikt, moeten de instellingen van de warmtepomp worden aangepast aan het ge-
bruikte verwarmingssysteem, bijvoorbeeld vloerverwarming of een radiatorsysteem. Het temperatuurverschil (het verschil tussen de
aanvoerleiding en de retourleiding) moet 7–10 °C bedragen. Als dit niet wordt bereikt, moet mogelijk de flow van de circulatiepomp
worden bijgesteld, afhankelijk van het gebruikte verwarmingssysteem.
Het temperatuurverschil moet 3–5 °C bedragen voor het brinesysteem.
68
Warmtepompen voor woningen
De ontdooishuntmotor heeft een looptijd van 120 s van begin tot einde.
VMGFQ210
Danfoss Heating Solutions

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave