Instrumenten en Bedieningsorganen
B
O21
9. CONTROLELAM
P
VOORSCHAKEL.
GROEP
VERSNELLINGBAK
Als de lage splitterstand
is
ingeschakeld
brandt
de
controlelamp
van de
voorschakel-
groep van de versnellingsbak (voor
het
hal-
veren
of
het
zogenaamde
splitten
van
de
versnellingen) op het instrumentenpaneel.
10.
CONTROLELAMP
CABINEVERGRENDELING
Deze
controlelamp
gaat branden als de
ca-
bine niet goed
is
vergrendeld.
De
lamp
werkt alleen
bij
aangezet
contact.
1
1.
CONTROLELAMP
PARKEERREM
Deze
lamp gaat
branden
als de
remmen
door
de
veerremcilinders zijn aangedrukt.
12, 13.
CONTROLELAMP
DI
FFERENTIEELB
LOKKERI NG
De
differentieelblokkering wordt
in
werking
gesteld door de betreffende schakelaar
om
te
zetten.
Bij
aangezet
contact
gaat hierbij
de
controlelamp
branden.
De
blokkering
moet
direct
bij het bereiken
van vaste
grond
weer worden uitgeschakeld. Mocht de
con-
trolelamp blijven
branden,
dan
moet
even
voor-
en
achteruit worden
gereden,
zodat
het
blokkeermechan
isme
vrij
komt.
Zie voor het
gebruik
van de
differentieel-
blokkering het
hoofdstuk'RIJDEN'.
14.
P.T.O.,
BEDIENING
Het
in-
en
uitschakelen
van
de
P.T.O.
mag
al-
leen geschieden bij
een
stilstaand voertuig,
draaiende
motor en met het
versnellings-
handel
in de
'neutraal' stand.
Bij
aangezet
contact
en
bij
ingeschakelde
P.T.O.
gaat de
controlelamp
branden.
De
P.T.O.
wordt
op de volgende
wijze
inge-
schakeld:
Druk
het koppelingspedaal
in.
-
Wacht tien seconden
en draai de schake-
laar om.
-
Schakel eventueel de gewenste
versnel-
ling
in en
laat
het
koppelingspedaal
ge-
leidelijk opkomen.
(Rijden
met ingescha-
kelde
P.T.O.
is
niet bij alle
voertuigen
mogelijk!)
Het uitschakelen
van
de
P.T.O.
geschiedt
in
omgekeerde volgorde.
15